De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
nae de wijse van Achab ouer Israel verheuen.
MEt herten wil ick u bewijsen
Dat ghy my willecome zijt,
Met eten en drincken, u spijsen,
Sulcx als hier nu is ter tijt,
T'is al te vooren,
Ga naar margenoot+Vrienden vercooren,
Ga naar margenoot+Al in den Heere saen,
Ga naar margenoot+Ghelijck wy weten
Ga naar margenoot+Dat de Propheten
Alsoo hebben ghedaen.
Ga naar margenoot+Men leest van Abraham den vromen,
Dat hy heeft ontfanghen wel,
Die van den Heere zijn ghecomen
Om te doene sijn bevel:
Voor alle dinghen
Ga naar margenoot+Water sal men u bringhen,
Sprack hy vry met lust,
Om wasschen u voeten
Tot u versoeten
V onder den boom rust.
Ga naar margenoot+Abraham die was sonder falen
Ga naar margenoot+Door haer comste seer beslaeft
| |
[pagina 23]
| |
Een bete broodts sal men u halen,Ga naar margenoot+
Dat ghy wat u herte laeft,Ga naar margenoot+
Niet langh' en beydel
Tot Sara hy seyde:Ga naar margenoot+
Haest u al met der spoet,Ga naar margenoot+
Om semelmeel te kneden:Ga naar margenoot+
Sara weltevredenGa naar margenoot+
Die bieck die koecken goet.
Nae de Runderen ginck hy loopen,Ga naar margenoot+
Haeld' een Kalf fijn ende vet,
Den Ionghen moest het vel afstroopen:
Ende koocktet noch veel bet,
Boter, melck voort dede,Ga naar margenoot+
Ende van't Kalf mede,
En daer af aten sy:Ga naar margenoot+
Goetwillich hy haer dienden,Ga naar margenoot+
Aldus lieve vriendenGa naar margenoot+
Zijt willecome my.
De knecht van Abraham ghesonden,Ga naar margenoot+
Tot Nahor willecom was,Ga naar margenoot+
Desghelijcx mach men oorconden
Van den jonghen Tobias:Ga naar margenoot+
Men souder meer vinden,
Als den wel-ghesindenGa naar margenoot+
Gods knecht Paulus divijn,Ga naar margenoot+
Die heeft met verlanghenGa naar margenoot+
Vriendelijck ontfanghen
Die tot hem ghecomen zijn.Ga naar margenoot+
T'was oock wel om te verbliene
Elisabeth die vrouwe wijs,
| |
[pagina 24]
| |
Alss' om haer quam te besiene:
Ga naar margenoot+Maria die maeght propijs,
Sprack om vreucht vermeeren,
De Moeder des Heeren
Die com tot my met vlijt,
Wt vreuchdighen bedrijve
T'kindt in mijnen lijve
Huppelt, als nu ter tijt.
Ga naar margenoot+Zacheus verblijde vaste,
Ga naar margenoot+Als de Heere tot hem sprack:
T'avondt wil ick met u te gaste,
Vrolijck dat zijn hert' ontstack,
Door sulck ontfarmen,
De helft den Armen
Van mijnen goeden al:
Ga naar margenoot+Heb ick quaet bedreuen,
Ga naar margenoot+Gheerne weder gheuen
Vier dobbelvout ick sal.
Al sach men droefheyt en treuren
Door't steruen van Lazarus,
Ga naar margenoot+Groote blijdschap sach men ghebeuren
Door des Heeren comste, dus
Ga naar margenoot+Bysonder de reene
Maria Magdaleene
Die verblijdde gheheel:
Martha liet sy slauen,
Ga naar margenoot+Stondt nae des Heeren gauen,
Verkoos dat beste deel.
Dat beste deel, uyt reynder jonste,
Wensch ick die my comt besien,
| |
[pagina 25]
| |
Al uyt liefden, tot mijner woonste,
Om malcander te verblien
In rechter Gods vreesen,
T'zy Weduwen, weesen,
Oudt, jonck, groot ofte cleen,
Zijt vry sonder schromen,
Want seer willecomen
Zij ghy vrienden ghemeen.
Fecit Iacob Iansz. |
|