De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– Auteursrechtvrijna de wijse: Als men schreef duyst vijfhondert.VAn eenen grooten ConinghGa naar margenoot+
Den eenighen Soon bemint,Ga naar margenoot+
Verliets zijns Vaders wooningh,Ga naar margenoot+
Wt liefden vierigh ghesint,Ga naar margenoot+
Een Bruydt voor hem te vryden,Ga naar margenoot+
Niet siend' op hooghen staet,Ga naar margenoot+
Quam in voorleden tijdenGa naar margenoot+
Veel noot en smerte lijden,Ga naar margenoot+
Als arem knecht int ghelaet.Ga naar margenoot+
Die hooge was, quam dalen,Ga naar margenoot+
Die rijck was quam arem zijn,Ga naar margenoot+
D'onnosel quam betalen,Ga naar margenoot+
Den Heylighen quam int schijn
Van 't sondigh vleesch hier leven,
Versocht seer menighfout,Ga naar margenoot+
Hem selven sonder snevenGa naar margenoot+
| |
[pagina 606]
| |
Ga naar margenoot+Heeft hy overghegheven
Ga naar margenoot+Tot een Soen-offer aent hout.
Ga naar margenoot+Een Lam al vry van vlecken,
Ga naar margenoot+Sachtmoedigh is hy vermaert,
Hy gaf na zijn vertrecken
Sijn Bruydt van zijnder aerdt,
Wt liefden met verlanghen,
Ga naar margenoot+Den onderpandt seer groot.
Die hem niet aen en hanghen,
Ga naar margenoot+En konnen hem niet ontfanghen,
Noch kennen noch mercken bloot.
De plaetse hy bereyden
Ga naar margenoot+Gingh in zijn rijck Vaders huys,
Om zijn Bruydt, en na 't scheyden
Ga naar margenoot+Most sy hier oock onder 't cruys
Ghehaet zijn en mispresen,
Ghelijck haer Bruydegom.
Oock zijnder opgheresen,
Ga naar margenoot+Die selve roemden wesen
De Bruydt, doch met ydel rom.
Maer sy verdraeght met vruchten,
Door hope ghetroost, haer leet,
'sGheets onderpandt vol deuchden
Ga naar margenoot+En leert haer niet wesen wreedt,
Ga naar margenoot+Met vleesch-arm oft wapen
Quellen oft dwinghen yemandt:
Sy toont den aerdt der Schapen,
Ga naar margenoot+Maer niemandt kan betrapen,
Ga naar margenoot+Noch haer berooven den pandt.
Ga naar margenoot+Den pandt sy vry laet blijcken
In al haer wesen ghewis,
En sy en wil niet wijcken
Van dat haer bevolen is,
Noch sy wil niet ghehinghen
Te maken haer ghemeyn
Ga naar margenoot+Met vreemde huerelinghen,
Die neerstigh zijn te minghen
Het suyver met dat onreyn.
Ga naar margenoot+Het wesen deser Werelt,
| |
[pagina 607]
| |
Oft rijcke, hoe ment verblomt,
Met schijn-waerheyt bepeerelt,Ga naar margenoot+
Gantsch niet over een en komtGa naar margenoot+
Met 't Rijcke vanden HeereGa naar margenoot+
Der Heeren, suyver en slecht,
Al arbeyt valsche leere,
Op dat het in een verkeerde,
Den krommen wegh blijft onrecht.
En recht sal recht wel blyvenGa naar margenoot+
Voor alle vrome bekent,
Hoe veel dat vreemde Wijven
Daer bouwen by oft ontrent:Ga naar margenoot+
De Bruydt op al wat buyten
Haer is en neemt gheen acht,Ga naar margenoot+
Maer wilt inwendigh spruyten
Yet arghelijcx om sluytenGa naar margenoot+
Heeft sy de sleutels en macht.Ga naar margenoot+
Doch anders te verjaghenGa naar margenoot+
Oft bannen heeft sy gheen last,Ga naar margenoot+
De quade te verdraghenGa naar margenoot+
Is sy lijdtsaem ghepast,Ga naar margenoot+
Die haer van buyten quellen,
En haer niet aen en gaen,
Wat listen sy aenstellen,
Met den pandt sy can vellenGa naar margenoot+
Wat sulcke vergheefs bestaen.
De sulcke oprocken medeGa naar margenoot+
Haer mans dienaresse siet,Ga naar margenoot+
En segghen, dat in vrede
De werelt kan wesen niet,
Ten zy, men gae bedryvenGa naar margenoot+
Oft dooden dees rechte Bruyt,
En doen om sulcx verstyven
Gheboden en rechten schryven,
Op Hamans nijdigh gheluydt.Ga naar margenoot+
Noch duert den ouden tooren
Der Draken op desen tijdt,Ga naar margenoot+
Des moet de Bruydt veel hooren
Scheld-woorden en groot verwijt,
| |
[pagina 608]
| |
Ga naar margenoot+Ghy zijt een vyandinne
Des Coninghs een quaet ghebroet,
Ga naar margenoot+Ick ben de Coninginne,
De Croone t'mijnen ghewinne
Crijgh ick uyt ghenaden soet.
Maer ghy met u vervoeren
Door valsche leeringh, eenpaer
Ga naar margenoot+De Werelt stelt in roeren,
Men hoort u hier noch daer
Met vreden woonen laten,
Maer uyt te roepen heel,
Dus soude (na sulck praten)
De Bruydt missen verwaten
Ga naar margenoot+In Hemel en Aerde deel.
Ga naar margenoot+Nochtans in Hemel en Eerde
Ga naar margenoot+Behoort haren lieven vriendt,
Ga naar margenoot+En oock sy als rechtveerde
Bescherminghe wel verdient
Ga naar margenoot+Betalende ghestadigh
Schattinghe, tol en lot,
Ghemeen ruste niet schadigh,
Ga naar margenoot+Noch nerghens in misdadigh,
Ga naar margenoot+Waert niet een strijdt teghen God?
Siet, die men noyt van sonden
Noch oproer berispen kost,
Ga naar margenoot+Over hem sy noch vonden
Ga naar margenoot+Een Wet, dat hy sterven most,
Ga naar margenoot+Die elcken was ghehuldigh,
Men riep, kruyst, en doet wech,
Ga naar margenoot+Want hy de doot is schuldigh,
Ga naar margenoot+Dus lijdt de Bruydt verduldigh
Ga naar margenoot+Oock over al wedersegh.
Ga naar margenoot+Maer sy om dees gheruchten
Niet ongherust en leeft,
En toont met goede vruchten,
Dat sy den pandt noch heeft,
End' haer Bruydegoms trouwe,
Ga naar margenoot+Die haer verlossen sal
Wt desen aerdtschen rouwe,
| |
[pagina 609]
| |
End' als sijn lief Huysvrouwe
Haer deelen sijn goeden al.
O Sionsche Princesse,
Al waert dat seer onbedacht,
Vws Princen dienaeresseGa naar margenoot+
Misbruyckte haer sweerdt oft macht
Teghen u, moet goet meenen,
Bidt doch lijdsaem voor haer,Ga naar margenoot+
Dat Godt haer wil verleenen
Wijsheydt, sonder verkleenen
Haer Ampt, oft beroepingh eerbaer.
Een is noodigh. |
|