De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wyse: Blaest op Trompet.T'Grootste ghebodt,
Daer d'ander uyt beginnen,Ga naar margenoot+
En 'thooghste lot,Ga naar margenoot+
Datmen hier mach besinnen,
Is sonder spot
Den Heere te beminnen,
Iae onsen Godt,
Van gantscher herten binnen,
Van gantscher zielen vroede
En van gantschen gemoede,
Hy heeft ons met den bloede
Sijns Soons verlost, de goede
Godt, die wy meest
Te hebben lief behooren,Ga naar margenoot+
Want hy ons eestGa naar margenoot+
Heeft lief ghehadt te vooren.Ga naar margenoot+
T'waerom sy dit,
Dat wy hem liefde draghen,
Niet om 't besit
Sijns rijcks, maer dat wy jaghen
Nae 't rechte wit
Sijns Naems, om hem behaghen,
Ghelijck David,Ga naar margenoot+
Naer gheenen Hemel vraghen,
Noch op gheen werelt achten
Al moesten wy versmachten,
Soo moesten ons ghedachten
Ghevesticht staen met krachten
Op hem soo heel,
Dat hy tot allen tijden,Ga naar margenoot+
Ons herten deel,Ga naar margenoot+
En troost waer met verblijden.
| |
[pagina 546]
| |
Sy die als riet
Wijcken, en niet en blijven
Ga naar margenoot+By den Heer, siet,
Ga naar margenoot+Vergaen sonder beklijven,
Ga naar margenoot+Hy brengt te niet,
Die teghen hem bedrijven
Hoerdom met yet,
Dus laet ons dan verstijven
Ons ghedachten, en houden
Hier in dees Aertsche wouden
Aen hem, sonder verkouden,
Daer in met recht wy souden
Hebben seer groot
Een vreucht vry ongheloghen,
Noch in de noot
Op hem verlaten moghen.
Om gheen afwijck
Te doen, elck wil hem dwinghen
Ga naar margenoot+T'achten als slijck
Oft dreck hier alle dinghen,
Niet om Gods Rijck,
Als om den sonderlinghen
Schat, wiens ghelijck
Gheen oogh' en mach bestringhen,
Christus groot niet om gronden
Te winnen, om bevonden,
Te zijn in hem ghebonden,
In zijn liefde verslonden,
Want hem aenkleeft
Den vloeck t'sijnen verseere,
Wie niet lief heeft
Iesum Christum den Heere.
Ga naar margenoot+Ons roemen vry
Ga naar margenoot+Is ydel, als wy praten
Ga naar margenoot+Segghende wy
Hebben Godt lief by maten,
En dat daer by,
Wy onsen Broeder haten:
Ock sulcx en zy
| |
[pagina 547]
| |
Niet: Ist, wy moetent laten,
Malkander wy behoorden
Lief hebben, niet met woorden,
Noch oock als den ghestoorden
Cain, die hem tot moordenGa naar margenoot+
Begaf, want quaetGa naar margenoot+
Was sijn werck en gheneghen,
En Abels daedt
Was gherechtich daer teghen.Ga naar margenoot+
Dits een bevel,Ga naar margenoot+
Ons oock van Godt ghegheven,Ga naar margenoot+
Soo groot instel,
Als 'teerste voorgheschreven,
Dat elck een snel
Liefhebben moet den even
Naesten soo wel,
Als eyghen lijf en leven,Ga naar margenoot+
Sijn lijden self ghesmaken,
Met hertelijck ghenaken,Ga naar margenoot+
Sijn nootdruftighe saken
Sijn eyghen lasten maken,
En draghen die,
Ghelijcker staet bevolen,
Broeders, soo wie
Dit doet, en sal niet dolen.
Dus werdt vervult
De wet Christis ghepresen,
Der liefden schult,Ga naar margenoot+
Met broeders noots ghenesen,
Liefd' en gheduldtGa naar margenoot+
Is ons doch voor bewesen,Ga naar margenoot+
Soo ghy wel sult
Van't lijden Christi lesen,
O Broeders wat beswaren
Is hem al werdervaren,Ga naar margenoot+
Voor ons, als wy noch warenGa naar margenoot+
Vyanden en sondaren,Ga naar margenoot+
Sonder bedrogh
Hy't Lam quam self betalen
| |
[pagina 548]
| |
Ons schuldt, en doch
Op ons was gheen verhalen.
Hy wil gheen loon,
Siet, wat een liefde brander
Ga naar margenoot+In hem seer schoon,
Ga naar margenoot+Gheen meerder zijn en cander,
Ga naar margenoot+Dan, elck persoon,
Wil, hy zy een bystander,
En hulpe toon
Oock voort soo aen een ander,
Dit neemt hy noch aen mede,
Als ofment self hem dede,
En stelt hem in de stede
Ga naar margenoot+De armen reyn van zede,
Ga naar margenoot+T'zy groot oft smal,
Hy wilt noch al ghedencken,
Iae wil en sal
Daer voor zijn Rijcke schencken.
Een is noodigh. |
|