De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– Auteursrechtvrijna de wijse: O lief loyael. Oft, Werelt vergult.
Ga naar margenoot+T'Is u gheseyt,
O Mensch, hoe Godt de HeereGa naar margenoot+
Van u begheert soo seere,
Ghehoorsaemheyt
In zijn heylighe leere,
Dat ghy met vlijt
Oeffent reyn liefde goedigh,
En t'aller tijdt // Van herten zijt
Voor uwen Godt ootmoedigh.
Ootmoedt voor Godt
Hebben altijdt bewesen
De heylighen ghepresen,
Abraham tot
Den Heere sprack by desen,
O Heer eerbaer,
Ick heb my onderwondenGa naar margenoot+
Te spreken, daer // Ick ben doch maer
| |
[pagina 540]
| |
Aerd' en asschen bevonden.
Ghebleken vry
Ga naar margenoot+Is ootmoedt onghemeene
In Iacobs herte reene,
Ick ben (seyt hy)
O Heer al te veel kleene,
Teghen al dijn
Trouw' en barmhertichede,
Want door u zijn geworden mijn
Twee heyren hier ter stede.
V knecht heeft, siet,
Twee heyren hier ter bane,
En als ick de Iordane
Passeerde, niet
En had ick dan om gane
Slechs desen staf,
En als hem oock quam teghen
Ga naar margenoot+Esau straf // alsoo Godt gaf
Ootmoedt heeft pays vercregen.
Ga naar margenoot+Lea veracht
God liet haer eere wassen,
Gideon in Manassen
Ga naar margenoot+'tMinste gheslacht
De Heer heeft willen passen
Hem tot een Heldt
Ga naar margenoot+Om Israel bevrijden,
Hanna gequelt, wert oock gestelt
Noch vruchtbaer in verblijden.
Godt en verlaet
De sijn' in gheen ghebreken,
Het is oock wel ghebleken:
Ioseph versmaedt,
Ghehaet, verkocht, ghesteken
Ga naar margenoot+Int vanghenis,
Godt heeft hem noch gheresen
In eeren wis // wat niet en is
Dat roept hy om te wesen.
Ga naar margenoot+Sauls beghin
Heeft den Heer wel bevallen,
| |
[pagina 541]
| |
Beleedt hem van den smallen
In Benjamin,Ga naar margenoot+
De minste wel van allen,
Doe hy ontfing
'tLot om te zijn in staten
Eenen Koning // verbergen gingGa naar margenoot+
Hy hem achter de vaten.
Doe hy dus kleenGa naar margenoot+
Was in sijn eyghen ooghen,
Doe ging hem God verhooghen,
Want Godt alleen
Siet aen 't inwendigh pooghen,
Als offer soet
Is hem een reyn verslaghenGa naar margenoot+
Hert en gemoet , en heeft seer goetGa naar margenoot+
Daer in lust en behaghen.
Herten oprechtGa naar margenoot+
Ootmoedigh tot zijn knapen
Weet de Heer uyt te rapen,
Hier sijnen knecht
Moyses achter de schapenGa naar margenoot+
Daer David, siet,
Oock eenen jonghen Heerder,Ga naar margenoot+
Gherekent niet // als anders yet,
Maer by den Heer al weerder.
Doe Samuel
'tHuys Isai besochte,Ga naar margenoot+
Van Eliab hy dochte,
Of desen wel
Gods uytverkoren mochte
Wesen ydoon,
Van des ghedaenten halven,
Hoe lang oft schoon // dat den persoon
Was, hy mocht hem niet salven.
Aminadab
Noch Samma, noch van seven
Sonen werdt gheen verheven,
Wt 't gheselschap
Den minsten achterbleven,
| |
[pagina 542]
| |
Ga naar margenoot+Men uyt ghebodt
Ga naar margenoot+Most vanden Schapen halen,
Op hem viel 't lot // Hy was voor Godt
Weerdigh den principalen.
Ga naar margenoot+Arem en snoo
Heeft hy hem doch beleden,
Ia uyt ootmoedicheden
Ga naar margenoot+Een hondt // een vloo,
Daer na in tijdt des vreden
Ontblootte 'tlijf,
Danssende voor den Heere,
Ga naar margenoot+Michal zijn Wijf // Om sulck bedrijf,
Gingh hem bespotten seere.
Haer spotten grof
Ga naar margenoot+Mocht hem niet doen vervelen
Voor den Heere te spelen,
En synen lof en wilde hy niet helen,
Ick wil voortaen
Snooder te wesen pooghen,
Was zijn vermaen // En ick wil gaen
Neder zijn in mijn ooghen.
Ga naar margenoot+David nu dan
Ga naar margenoot+Vernedert t'allen stonden,
Na des Heeren oorconden,
Ga naar margenoot+Was eenen man
Na Gods herte bevonden,
De Heere vry,
Die hoogh' en aldermeeste,
Ga naar margenoot+Gheeren heeft hy // Sijn woonste by
D'ootmoedighe van gheeste.
Troost en ghena
Ga naar margenoot+Laet Godt tot kleene vloeyen,
Dat sy in deuchden groeyen
Te Thekoa
Ga naar margenoot+Amos achter de koeyen
Ga naar margenoot+Pluckend' int wout
Moerbesien om eten,
Hem werdt betrout // te zijn Herout
| |
[pagina 543]
| |
Van Gods hooghe secreeten.
Den Heer altoos
Tot den kleenen gheneghen,
Heeft Elisa ghekreghen,Ga naar margenoot+
Dien hy verkoos,
Dat hy in voerigh pleghen
Achter den ploegh
Hem ginck te wercke stellen,
Wie sal ghenoegh // Nu na vervoegh
'sHeeren ootmoet vertellen.
'sHeeren dienstmaeghtGa naar margenoot+
Maria uytverkoren
Heeft sonder teghensporen
Gode behaeght,
Dat van haer werdt gheboren
De Heere soet,
Maer niet van Aertschen zade,
Godt haer ootmoet // Aensagh, hy doetGa naar margenoot+
D'ootmoedighe ghenade.Ga naar margenoot+
Van hooghster macht
Den Koninck meest in weerden
En quam niet op der eerden
Met grooten prachtGa naar margenoot+
Van dienaren en peerden,Ga naar margenoot+
Maer in dit dalGa naar margenoot+
Seer arem en slecht henen,Ga naar margenoot+
Ootmoedigh al // Is in een stalGa naar margenoot+
Van beesten eerst verschenen.
Niet wert vertelt
Sijn gheboorte den grootenGa naar margenoot+
Vorsten, maer volck verstooten,
Herders opt veldt,
En Apostels ghenooten,
Hy sochte daer
Toe gheen gheleerde Clercken,Ga naar margenoot+
Dan visschers maer // Hoe openbaerGa naar margenoot+
Is 'sHeeren sin te mercken.Ga naar margenoot+
In der Woestijn
Sijn voorbede vol trouwen,
| |
[pagina 544]
| |
Grootst onder die van Vrouwen
Gheboren zijn,
Ga naar margenoot+Nochtans slecht int aenschouwen,
Hy was niet koen,
Noch hooghmoedigh van zeden,
Ga naar margenoot+Des Heeren schoen // met weerdt t'ontdoen
Heeft hy hem vry beleden.
Ga naar margenoot+Hemelsche Heer,
Ga naar margenoot+Ick prijs' u seer, O Vader,
Sprack Christus ons berader,
Dat ghy dees leer
Den wijsen allegader
Hoogh int verstandt
Verborghen hebt ghelaten,
Ga naar margenoot+En ingheplant // als in goet landt
Ga naar margenoot+Den ootmoedighen vaten.
Ga naar margenoot+Met een kindt kleen
Doet ons de Heere blijcken,
Dat men vant quaet moet wijcken,
En al die gheen
Ootmoedigh kindt ghelijcken,
Nemmermeer int
Hemelrijck sullen koemen,
Maer die als kint // kleen is ghesint,
Sal men de grootste noemen.
Komt leert van my,
Ga naar margenoot+Verlaet u hooghe perten,
Leert hoe dat ick van herten
Ootmoedigh zy,
Vry werdt u Ziel van smerten,
In rusten groot,
Spreeckt Christus die seer goedigh
Was totter doot // des Cruycen bloot
Ghehoorsaem en ootmoedigh.
V volghen ging
Paulus, o Prins eersame,
Noemd' hem selfs onbequame,
Ga naar margenoot+Verworpeling,
Onweerdt Apostels name,
| |
[pagina 545]
| |
Wilt oock een klaer,
Ootmoedigh hert ons gheven,
O Heer eerbaer // En dan hier naer
T'een noodigh eeuwigh leven.
Een is noodigh. |
|