De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– Auteursrechtvrijop de wijse van den 103. Psalm.HEyligh, heyligh, heyligh Godt Heer almachtighGa naar margenoot+
Zijt ghy, ghy waert, ghy zijt, en komt waerachtigh,Ga naar margenoot+
Prijs, eer' en kracht te nemen sijt ghy weert,
Want door uwen wille, o Heer ghepresen,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 300]
| |
Soo heeft alle dingen alsnoch zijn wesen,
Ghy hebbet al ghemaeckt so ghy't begeert.
Ga naar margenoot+Leeu van Iuda, ghy Lammeken Gods coene,
Ga naar margenoot+Ghy waert weerdigh, te nemen en t'ondoene
Ga naar margenoot+Den boeck met zijn seven zeghelen snel,
Hierom is u dat nieuwe Liedt gesonghen,
Ghy hebt uyt allerley gheslachten, tongen,
Ga naar margenoot+Volcken end' Heydenen, ons ghekocht wel.
Ga naar margenoot+Maer niet met goudt, maer al met uwen bloede,
Ga naar margenoot+Ghy waert gedoot, end' hebt ons, tot voorspoede,
Ga naar margenoot+Gode Coninghen en Priesters ghemaeckt,
Wy sullen zijn Coninghen op der Aerden,
Ga naar margenoot+Ghedoodde Lam, ghy zijt weerdigh t'aenvaerden
Cracht, rijckdom, wijsheyt, stercheyt ongelaeckt.
Ga naar margenoot+Eer' ende prijs, en lof zy u bysonder
Ghy in Hemel, op d'Aerde, en daer onder,
Oock in der Zee, die cratueren zijt,
Ghy moet die opden stoel sit, en t'Lam seggen
Lof, eere, prijs ende ghewelt toelegghen,
Van eeuwicheydt tot eeuwicheyt subijt.
Ga naar margenoot+Ghy die daer zijt hooch op den stoel geseten,
Salicheyt zy u, o Godt onghemeten,
En den Lamme, Amen zy gheseyt,
Lof, eere, wijsheyt danck en prijs gestadigh
Cracht en stercheyt zy onsen God grootdadigh,
Van eeuwicheyt tot inder eeuwicheyt.
Ga naar margenoot+Danck zy u Heer, almachtigh Godt bevonden,
Die waert, en zijt, en toekomt nu ten stonden,
Dat ghy aengenomen hebt u kracht groot,
Ga naar margenoot+Groot en wonderlijck zijn al uwe wercken,
Heere almachtigh God, niet om verstercken
Recht en waerachtich zijn u wegen bloot.
Ga naar margenoot+Gy Koninc der heyligen groot en crachtigh
Ga naar margenoot+Wie en soude u niet vreesen eendrachtigh,
Eeren, ende oock prijsen uwen Naem,
| |
[pagina 301]
| |
Want ghy alleen zijt heylich boven sommen,Ga naar margenoot+
Want alle Heydenen die sullen kommen,
Ende aenbidden voor u al te saem.
Want u oordeelen zijn, o Heere weerdigh
Nu openbaer, warachtigh en rechtveerdichGa naar margenoot+
Verwinnen sult ghy Lam van goeder aert,
Al u vyanden bringen in verseeren,
Want ghy zijt voorwaer een Heer aller Heeren,Ga naar margenoot+
Een koninck aller Koninghen vermaert.
Alleluya salicheydt, prijs end' eere,Ga naar margenoot+
Ende ghewelt zy Gode onsen Heere,
Want waerachtigh ende rechtveerdigh zijn
Sijn oordeelen, Alleluya met rechten,
Looft onsen God, gy al die zijt sijn knechten
Cleen ende groot, al die hem vreesen fijn.
Alleluya, laet ons den Heere loven,Ga naar margenoot+
Want de almachtigen God van hier boven
Die heeft dat Rijck inghenomen ghewis.
Laet ons verblyden ende vreucht aencleven
End' onsen Godt laet ons de eere gheven,
Want die bruyuloft des Lams gekomen is.
Des Lams huysvrouwe heeft haer gaen bereyden,Ga naar margenoot+
Daer werdt gegeven, om haer te becleyden
Met reynder zijden, die schoon is en fijn,
Welcke zijde is die rechtveerdichede
Der heylighen, salich zijn sy, die mede
Tot des Lams Avontmael geroepen zijn.
Hy die daer heet getrou ende waerachtighGa naar margenoot+
deselve oordeelt, end' hy strijt seer crachtigh
Met gherechticheydt, en zijn ooghen klaerGa naar margenoot+
Sijn als een vlamme des vyers int vertoonen
end' op zijn hooft zijn menichte van croonenGa naar margenoot+
Sijn cleet van bloede is besprengt eenpaer.Ga naar margenoot+
Hy heeft eenen Name gheschreven reyne,
Die oock niemandt en kent dan hy alleyne,
Hy heet Gods woort, een zweert scherp ende strafGa naar margenoot+
Gaet uyt zijn mont, om te slaen sonder vierenGa naar margenoot+
| |
[pagina 302]
| |
Ga naar margenoot+Den heydenen, ende hy sal regieren
Henlieden met eenen ijseren staf.
Ga naar margenoot+Hy tredet de Wijnpersse vanden Wijne
Des grimmenden toorens van God divijne,
Almachtigh, end' op sijn kleedt ende dyen,
Daer staet alsoo sijnen Name gheschreven:
Ga naar margenoot+Een Koningh aller Koninghen verheven,
Heer aller Heeren, hem moet lof gheschien.
Ga naar margenoot+Haestelijc komt de Heere, wilt opmercken
Ga naar margenoot+Om yeghelijck te gheven na syn wercken,
Heeft hy met hem ghenomen synen loon,
A ende O is hy, 'tbegin end' eynde,
Ga naar margenoot+Saligh zijn sy die als reyn onghescheynde,
Onderhouden sijn gheboden ydoon.
Ga naar margenoot+Op dat haer macht aent hout des levens blijcke,
Ga naar margenoot+Sy sullen gaen tot die poorten int Rijcke
Ga naar margenoot+Gods, die lustige stadt met vreuchden koen,
Want buyten zijn honden, end' hoerenjagers,
Afgodische, Tooveraers en dootslaghers,
En die de leugens lief hebben en doen.
Een is noodigh. |
|