De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: In bitterheyt der zielen.FRaey en ghesont by maten
Lichamelijck ghespijst,
Godt die ons krancke vaten
Barmherticheydt bewijst,
En gheestich verjolijst,
Hoogh zijnen Name rijst,
Men magh op hem verlaten,
Och tis weert datmen hem prijst.
Nu laet ons lustigh haken
Nae't broot der zielen soet,
Om daermede vermaken
Inwendigh ons ghemoet,
En loven, die ons doet
Weldaden overvloet,
Hy is, die hem ghenaken,
Seer vriendelijck en goet.
Wijslijck heeft Godt bysonder
| |
[pagina 233]
| |
Sijn wercken al ghedaen,Ga naar margenoot+
Soo wel boven als onder,
Waer wy ons ooghen slaen,
'tSy Sterren, Son, oft Maen,
'tLandt met der Zee omvaen,Ga naar margenoot+
Hy doet so meenigh wonder,Ga naar margenoot+
Men kan't niet al verstaen.Ga naar margenoot+
Het wacht op Godt den Vader,
Al wat op aerden sweeft,
Wy moghen wat te gader
Brenghen, als hy wat gheeft
Op datmen daer by leeft,
Maer als hy't aenschijn heeft
Verborghen, ons versader,
Elck is verschrickt, en beeft.
Hy zy vrolijck ghepresen,
Met schoonen lofsanck fijn,
Gheen hulper is als desen,
In allen noodts ghepijn,
'tHert hy met broodt en wijn,Ga naar margenoot+
Doet sterck en vroylijck zijn,Ga naar margenoot+
Met oly uytghelesenGa naar margenoot+
Verschoont hy ons aenschijn.
Lof die ons heeft ghesonden
'tWaerachtigh Hemels broodt
Christus voor ons ghevonden,
Ons banden hy ontsloot,
Maeckt' ons door kleynheyt groot,
Gaf 'tleven door zijn doodt,Ga naar margenoot+
Ia heelde door zijn wonden
Ons arm sondaren bloot.
Den Wijnstock al vol deuchden
Is hy, en elcke ranck
Aen hem, kan hy verjeuchden,
Den Wijn, den blijden dranck,
Sijn bloet hy voor ons schanck,
Als schoon Olijfboom lanck,Ga naar margenoot+
Gheeft hy oly der vreuchden,Ga naar margenoot+
Des zy hem eeuwigh danck.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 234]
| |
Ga naar margenoot+De Salvinghe des Heeren,
Ga naar margenoot+Den Gheest heylich, die klaer
Ons alle dinck kan leeren,
En wat hy leert is waer
Wy moeten blyven daer
Vast by onwanckelbaer,
Van zijn ghebodt niet keeren,
Ga naar margenoot+Want zijn jock is niet zwaer.
Ter wereldt noyt verstander,
Noch beter Wet versint,
Ga naar margenoot+Als dit ghebodt, dat d'ander
Al in een woort vast bint,
Hebt lief, hebt lief, vemint
Twelck eerst aen Godt begint,
En reyckt voort aen malkander,
Dits wijsheydt, die verwint.
Ydel is swerelts singhen,
Wat sy van liefde seght,
'tReynhertich mildt volbringhen
Ga naar margenoot+Gheldt maer, elck Christen knecht
Ga naar margenoot+Moet oock sachtmoedich slecht
Wel doend' uyt liefd' oprecht,
Synen vyandt bedwinghen,
Ga naar margenoot+Sonder wraeck oft ghevecht.
Saligh zijn sy, die weten
Ga naar margenoot+En doen soo Christus sprack,
Ter tafel zy gheseten
Werden, daer noyt ghebrack,
Met Abraham, Isack,
En Iacob, vry niet swack,
En met alle Propheten,
In eeuwigh soet ghemack.
Een is noodigh. |
|