De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijNa de wyse: Mijn jonghste dochter is wegh, etc. Oft den slaenden Enghel. | |
[pagina 235]
| |
Prophete Gods, van 'tfruyt oock seght,
Den tijdt vanden sondaren // te sparen,Ga naar margenoot+
Dit ginck al uyt,
En daer om fruyt
Sagh hy int openbaren.
Hier int bancket
Des werelts zijn wy al ghelijck
Voorghedient met
Ellendt, soo wel die hoogh en rijck,
Ghekroont sittend' in zijde // schijnt blijde,
Als die onweertGa naar margenoot+
Sit op der eert,
Qualijck ghekleedt by tyde.
En dit begint
Met jammerlijck verdriet en pijn,
Van als wy kint
Van Moeders lijf gheboren zijn,
Tot dat wy niet zijn goeder // als voederGa naar margenoot+
Van worm oft pier,
In d'aerde hier,
Die is ons aller Moeder.Ga naar margenoot+
Altijdts is daer
Tooren jeloersheydt, teghenspoet,
Onvrede swaer,
Perijckel vander doodt onsoet,
En nijdighe tweedrachten // 'tzy nachten
Oft daghen, meest
Is 'sherten gheest
Ghequelt met veel ghedachten.Ga naar margenoot+
Het is hier al
In dit bancket, een droevich dinck,
En ongheval
Is veel den kost in swerelts rinck,
Het zy avont oft morghen // veel sorghen,Ga naar margenoot+
Iae vreese fel,
En hert ghequel,
Smaken wy int verborghen.
De hop' is dochGa naar margenoot+
Een goede sausse inder noodt
| |
[pagina 236]
| |
En dan komt noch
Het fruyt ten lesten, dats de doodt,
Hier van slevens bekende // ellende,
Diet vleesch beswaeert,
En wederbaert,
Ga naar margenoot+Den uytganck siet en t'ende.
Voor eeuwicheydt
Een maeltijdt noch, jae schoon bruyloft,
Van Godt bereyt,
Wort door dry saecken meest versloft,
'sVleeschs lust, en lust der oogen // en hoogen
Verheven moet,
Dees doen onvroet
Naer ydel dinghen pooghen.
De voghels dan
Ga naar margenoot+Sullen al in Gods Avontmael,
Ga naar margenoot+'tVleesch eten, van
Al die hier sondigh in ghedwael,
Dees bruyloft (nut gheraden) // versmaden,
Iae dooden, die
Sy nooden, wie
Hoorde oyt ergher daden.
Sy werden haest
Ga naar margenoot+D'appelen der begheeren quijt,
En heel verbaest
Van't Lam verwonnen inden strijt,
Wiens Bruydt in vreucht geresen // na desen
Ontfanght de Croon,
Int rechte schoon
Volkomen heerlijck wesen.
Een is noodigh. |
|