De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Al die belast zijt en beladen zwaer.DIe Heyligen Gods, lieve vrienden jent,
Ga naar margenoot+Coningen en Priesters Christi bekent
Laet ons met sanck gedachtigh wesen,
Want Syrach heeft int oude Testament
Ga naar margenoot+De vermaerde lieden excellent
Wel hooghelijck ghepresen,
Maer dese, van Godt uytghelesen,
Hebben met Christo hier gewandelt,
Ga naar margenoot+Iae slevens Woort // ghesien ghehoort,
Ghetast, ghehandelt.
Ga naar margenoot+De stem eens Predikers in die woestijn,
Bereydt den wegh des Heeren fijn,
Ga naar margenoot+Dat was Ioannes uytghesonden
Ga naar margenoot+Eenen Enghel voor des Heeren aenschijn,
Ga naar margenoot+Onder alle die van vrouwen zijn
Gheen meerder noyt bevonden,
Een licht om t'ware licht t'oorconden,
Ga naar margenoot+Een vrient des Bruydegoms vol minnen,
Wiens soete stem // verblijde hem,
Int herte binnen.
Ga naar margenoot+Hy doopte Christum met grooter ootmoet
Ga naar margenoot+Die, als hy klam uyt der Iordanen vloet,
Ga naar margenoot+Den Hemel sagh open gaende,
| |
[pagina 171]
| |
Gods Geest op hem quam als een Duyve soetGa naar margenoot+
Dits mijnen lieven Sone, in mijn goet
Welbehaghen bestaende,
Een stem uyt den Hemel vermaende,
Dus Ioannes wel heeft beleden,Ga naar margenoot+
Dat dit ghewis, Godts Sone is,
Om dese reden.
Gheboren uyt den Priesterlijcken stam,
Hy vooren in den Geest Eli quaem,
Om Israel wel te beraden,Ga naar margenoot+
De wet met hem in Christo eynde nam,
Op wien hy wees en sprac: siet daer Gods Lam,Ga naar margenoot+
Om de werelt t'ontladenGa naar margenoot+
Van al haer sondighe misdaden,Ga naar margenoot+
Hy leerde met t'Doopsel der boetenGa naar margenoot+
Tvolck, dat zy vrom // souden ChristumGa naar margenoot+
Ghelooven moeten.
Gheen sachte kleederen en droegh hy, siet,
Wijn, bier noch broodt en was zijn voedtsel nietGa naar margenoot+
Maer wild honigh en sprinchanenGa naar margenoot+
Hy en was oock gheen wanckelbaer riet,Ga naar margenoot+
Dat met den windt herwaert en derwaert vliedt,Ga naar margenoot+
Hy dorste wel vermanen
Herodem, van Herodianen,Ga naar margenoot+
Hoe dat hy niet hebben en mochte
Sijns Broeders Wijf // t'welck met zijn lijf
Gods vriendt becochte.Ga naar margenoot+
Den Apostel Petrus, een edel steenGa naar margenoot+
Van Iaspis, seer lustelijck hy verscheen,
Ghelijck een licht vyerigh int blaken
Sijn tijdelijcke neering acht hy kleen,
Als Christus sprack, comt end' ick sal u eenGa naar margenoot+
Visscher der Menschen maken:
Want hy liet achter alle saken,
Met den Heere zijnde ghewoone,
Beleedt aldus // ghy zijt Christus
Den levenden Gods Soone.
Christus beval hem tot den derden mael,
Te weyden zijn Schaeps-kudde principael,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 172]
| |
Om zijn liefde te bewijsen,
Ga naar margenoot+Hy was der Ioden Predicant loyael,
Ga naar margenoot+Sijn schaduwe die was medecinael,
Ga naar margenoot+Hy dede vander doot verrijsen,
Ga naar margenoot+Oock heeft hy Gode willen prijsen
Ga naar margenoot+Met zijn doot, den Heere verknapen,
Soo Christus dat // voorseyde plat,
Is hy ontslapen.
Ga naar margenoot+Iacobus een Saphir schoon en playsant,
Ga naar margenoot+Een colomme in Gods tempel gheplant,
Ga naar margenoot+Onder t'besnijden mede,
Een Apostel, een vyerigh predicant,
Ga naar margenoot+Herodes Coninck sloegh aen hem de hant,
En met den sweerde hem verdede,
In Ierusalem der stede:
Aldus moeten lijden Gods kinders,
Die elck termijn // door Christum fijn,
Zijn overwinders.
Ga naar margenoot+Ioannes Apostel, een grondtsteen klaer,
Van Calcedonien een sterck pilaer,
Om door gheen teghenspoet te buyghen,
Ga naar margenoot+Hy was van den Heere bemint eenpaer,
Int Avondtmael op Christus borst hy daer
Ga naar margenoot+Hooghe secreten mochte suyghen,
Ghelijck zijn Schriften wel betuyghen,
Hem was vertoont, nae 'sGeests bedieden,
Wat wonder dinck // in 'sWerelts rinck,
Soude gheschieden.
Ga naar margenoot+Andreas een Smaragdus grontsteen soet
Ga naar margenoot+Hy en beriet hem niet met vleesch en bloet,
Ga naar margenoot+Doe hem de Heer ydoone
Ga naar margenoot+Riep, hy verliet zijn netten op den voet,
Want hy boven dit Aertsche tijdelijck goet
Verkoos des levens Croone:
Eenen Sardonischen grontsteen schoone
Is oock Philippus wel gheleken,
Hy heeft gheleert // veel volcks bekeert,
Al door zijn preken.
Ga naar margenoot+Thomas een Sardis grontsteen delicaet
| |
[pagina 173]
| |
In die nieu vierkante stadt, die staetGa naar margenoot+
Met mueren op twaelf gronden,
Te sterven met Christo was zijnen raet,Ga naar margenoot+
Namaels heeft hy beleden met der daet,Ga naar margenoot+
Siend' het teecken der wonden,
Mijn Heer, mijn God, was zijn oorconden:
Bartholomeus een ghesteentGa naar margenoot+
Van Chrysolijt // welt tot profijtGa naar margenoot+
Van Gods ghemeente.Ga naar margenoot+
Mattheus een Byrillis-steen der stadt,Ga naar margenoot+
Verliet den Tol, en t'huysken daer hy sat,
Zijn in hem wel bekleven
De woorden Christi, ende hy vergat,
Om 't Rijcke Gods, Mammon den aertschen schat,
Door den Gheest Gods heeft hy geschreven
Gheboorte, lijden, sterven, leven,
Verrijsen, wandel ende leere,
Vanden hoecksteen // ons hooft alleen,
Christus de Heere.
Iacobus Alphei Sone expres
Een Topasius, en Simon ZelotesGa naar margenoot+
Een Chrysopasus lichte,Ga naar margenoot+
Met dese twee fundament-steenen es
Die stadt verciert, waer van ons Ioannes
Ghetuyght uyt zijn ghesichte,
Vant nieu Ierusalems ghestichte,Ga naar margenoot+
Iudas Iacobi oock by name,
Een Hyacint // staet lustich int
Werck seer bequaeme.
Den twaelfsten grontsteen is, also ick las,
Een Amethistus, dat is Mathias,Ga naar margenoot+
Den Apostel verkoren,Ga naar margenoot+
In plaetse vanden verrader Iudas,
Paulus die Gods uytverkoren vat was,
Werdt haestigh wedergheboren,Ga naar margenoot+
Den roep Christi vry niet verlorenGa naar margenoot+
En was van hem beseven,Ga naar margenoot+
Wat sal ick doen // op dat saysoen
Sprack hy met beven.
| |
[pagina 174]
| |
Hy der heyden Apostel zijnde saen,
Ga naar margenoot+Heeft meer alleen, dan al d'ander ghedaen,
Ga naar margenoot+En wan zijn broot by nachte,
Hy heeft in veel doodts perijckel ghegaen,
Ga naar margenoot+Vijf en veertigh slaghen een min ontfaen
Ga naar margenoot+Van dat Ioodtsche gheslachte,
Driemael ghegheesselt seer onsachte,
Eens ghesteenight, selden met vreden,
Heeft hy met wee // driemael ter zee
Schipbrake leden.
Ga naar margenoot+Hy leedt veel koude, hongher, ongevoegh,
Over al in perijckel spaed' en vroegh,
Onder den Moordenaren,
En valsche broeders, diemen vandt genoegh
Noch hy over alle Ghemeynten droegh
Een sorghvuldich beswaren,
Ga naar margenoot+Paulus en Barnabas dat waren
Menschen, die wech hadden ghegheven
Voor den naem vry // Iesu Christi,
Haer eyghen leven.
D'Euangelisten Marcus en Lucas,
Timotheus, Titus ende Silas,
Ga naar margenoot+Al die Gods Tempel hielpen bouwen,
Ga naar margenoot+Stephanus, den ghetuyghe Antypas,
Ga naar margenoot+Nathanael ende Ananias,
Ga naar margenoot+En Clemens den ghetrouwen,
Ga naar margenoot+Alle heylighe Mans en Vrouwen,
Haer namen laet ick God bevolen,
Die al seer kloeck // is 'sLevens boeck
Staen onverholen.
Lof zy den Vader in der eeuwicheyt,
Die ons zijnen wille heeft uytgheleyt,
Met woorden ende wercken,
Voor zijnen Soon, en sendboden planteyt
Ga naar margenoot+O broeders, laet ons met goet onderscheyt,
Ga naar margenoot+Ons roepinghe volstercken,
Ga naar margenoot+End' onse voorganghers aenmercken,
Ga naar margenoot+Vyerigh in haer gheloove schrijden,
Dat wy hier naer // moghen met haer
Eeuwigh verblijden.
Een is noodigh. |
|