De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van den verloren Sone.
Ga naar margenoot+DEn Oyvaer en die Swaluw' snel,
Ieghent Somers versoeten,
Om wederkeeren mercken wel
Haren tijdt, soo sy moeten,
O Menschen, die in sonden wroeten,
Merckt oock op uwen tijdt, tis noot,
Verstrecket niet tot inde doot
V te keeren ter boeten.
Ga naar margenoot+Christus die eeuwighe wijsheyt
Ga naar margenoot+Claeght over die sondaren,
Hy biedt zijn handt, hy is bereyt,
Hy wildese wel sparen,
Maer al die hier nu laten varen
Sijnen seer goeden raet eerbaer,
Soo sal hy oock lachen met haer
Als sy zijn int beswaren.
Ga naar margenoot+Ick wil my vroegh, seght David, siet,
Ga naar margenoot+Tot u o Heere pooghen,
T'Godloos wesen behaeght u niet,
Ga naar margenoot+Ghy en wiltse niet ghedooghen
Die boosheyt doen, voor uwen ooghen:
Want Godt is haer tot een vyant,
Sy sullen door zijns toorens brant
Ga naar margenoot+Te niet gaen, en verdrooghen.
Maer den soon en sal die misdaet
Van sijnen Vader niet draghen,
Ga naar margenoot+Elck nae zijn werck, t'zy goet oft quaet,
Sal hebben loon oft slaghen:
Ga naar margenoot+Hoewel de Heere gheen behaghen
Aen der Godloosen doot en heeft,
Ga naar margenoot+Maer dat hy bekeer ende leeft,
Dat wil hy t'allen daghen.
Indien de Godloose bekeert
Van al sijn sondigh sneven,
| |
[pagina 139]
| |
En dat hy neerstigh houden leert
Al Gods rechten beschreven,
Iae recht en wel doet, hy sal leven,
En niet sterven eeuwigh termijn
Godt en sal niet ghedachtigh zijn
T'quaet dat hy heeft bedreven.Ga naar margenoot+
Maer als den rechtveerdighen hier
Laet zijn gherechtich wesen,
En dat hy doet op die manier
Der Godloosen mispresen,
Hoe soude doch gheleven desen?
Al zijn gherechticheyt ghewracht
En sal niet meeer wesen ghedacht,
Hy sal sterven onghenesen.
Hierom wilt u bekeeren saen,Ga naar margenoot+
Wilt ghy't leven beerven,Ga naar margenoot+
Waerom wilt ghy aldus vergaen,
In uwe sonden sterven?
En worstelt dus niet nae't bederven,
Want de Godloose in s'werelts perck
Worstelen met woorden end' werck,
Om de doot te verwerven.
Ghelijck ghy neerstigh hebt gheweestGa naar margenoot+
Om van Godt af te wijcken,Ga naar margenoot+
Bekeert, end' wilt nu, so men leest,
Thienmael neerstigher blijcken,
Den Heer te soecken van ghelijcken,
Tis al Heydensch gheleeft ghenoegh,Ga naar margenoot+
Slaet nu voortaen handt aenden ploegh,Ga naar margenoot+
Sonder eenigh omkijcken.
Staet, op van uwen slaep ontweckt,
Doet goet, end' laet het quade,Ga naar margenoot+
Siet dat ghy doch niet meer en trecktGa naar margenoot+
Tot weelden Gods ghenade,Ga naar margenoot+
Want lijdt ghy uwer Zielen schade,
Wat baet of ghy de Werelt wont?Ga naar margenoot+
Dus betert u van herten gront,
Eer dat sal zijn te spade.
Want daer wert een groot onderscheyt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 140]
| |
Als de Heere komt richten,
Aen die hem dient met neersticheyt,
End' aen die hem niet en swichten,
Ga naar margenoot+Want die afbreuck doen, sullen lichten
Ga naar margenoot+Boven die sterren schoon end' klaer,
Die boose sullen komen daer
Met swert' en duyster ghesichten.
Ga naar margenoot+De goeden sullen zijn ghekroont
Ga naar margenoot+De boose en worden niet gheloont,
Ga naar margenoot+Dan met pijn ende lijden:
Ga naar margenoot+Droefheyt end' angst t'eeuwighen tijden
In den vyerighen oven heet,
Ga naar margenoot+Maer Godt, die al de zijne weet,
Sal zijn kinderen bevryden.
Een is noodigh. |
|