Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[Van der Leeuwen woonsten, o Zion Bruydt]Op de wijse: O Isaacx Godt en Jacobs toeverlaet.
Ga naar margenoot+ VAn der Leeuwen woonsten, o Zion Bruydt,
Comt uyt,
Reghen en winter ruyt
Is al vergaen, vol juyt
Hoort men nu het gheluyt, der Tortel-duyf
playsant:
Ga naar margenoot+ Ick heb al verwonnen, comt deelt den buyt,
Van Zuydt
Waeyt den windt op ons cruydt,
Ga naar margenoot+ Al door des Meys vertuyt,
Ga naar margenoot+ Ghebloeyt zijn onse fruyt-boomen aen elcken cant:
End' in ons landt
| |
[pagina 141]
| |
Staen bloemkens triumphant, Ga naar margenoot+
Vreest met der Sonnen brandt, in dese tijden bloodt, Ga naar margenoot+
Te lijden, noodt,
Vervolgh ende martely, Ga naar margenoot+
Om t'Euangely,
Ghelijck een Lely, onder die doorens fel,
Hier ende daer Ga naar margenoot+
Moet ghy bloeyen eenpaer,
Onder die dochteren, maer
V droefheyt sal hier naer, in vreucht verkeeren snel.
O Lief soet reuckich, als den balsemer, Ga naar margenoot+
In't vyer Ga naar margenoot+
Als goudt, soo moet ghy hier
Gheproeft zijn in dangier,
Maer neemt voor u banier, mijn reyn liefde perfect, Ga naar margenoot+
Edel bloeysel uyt Jericons roosier, Ga naar margenoot+
Laurier, Ga naar margenoot+
O ghy zijt ghecocht seer dier
Onder Menschen bloedtgier,
Mijn Duyve goedertier, ghy zijt schoon Ga naar margenoot+
onbevleckt,
Ende bedeckt, Ga naar margenoot+
Van mijn handt uyt ghestreckt,
Ghy sult werden verweckt, en t'uwen
loone jent,
Een croonement, ghebloeyt sonder verganghen,
Van my ontfanghen:
Dus vliedt der Sangen, bedroch en listicheyt, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 142]
| |
Haer neen is ja,
En doet niet als Eva,
Ga naar margenoot+ Maer volght my vyerich na,
Open-armich sta ick lief voor u bereyt.
Ga naar margenoot+ Aenmerckt o lief mijn liefd' en goeden aert,
Ga naar margenoot+ Ghy waert
Dootschaduwich beswaert,
End' siet, om u welvaert,
En heb ick niet ghespaert, mijn precieuse bloet,
Ga naar margenoot+ V duyster sinnen, heb ick verlicht, verclaert
Ga naar margenoot+ Dus baert
Vruchten aen den wijngaert,
Ga naar margenoot+ Mijnen Name onvervaert
Ga naar margenoot+ Maect over al vermaert, geeft uwen reucke soet,
Ga naar margenoot+ Soo Nardus doet,
Cypres en myrrhe goet,
Ga naar margenoot+ Ende weest overvloet, als vruchtbaer boomen, by
Den stroomen, vry,
Waer op dat alle Maende
Goed' vrucht zijn staende,
Dat onvergaende, u groen bladeren fijn
Moghen ghesondt
Maken tot aller stondt
Die Heydenen ghewondt,
Die buyten mijn verbondt, noch in doots
schaduwe zijn.
Ga naar margenoot+ Princelijcke dochter Zion verfraeyt,
V paeyt
Ga naar margenoot+ Met mijnen woord', al waeyt
| |
[pagina 143]
| |
Den stormwindt verdrayt,
Blijft vast staende getaeyt, op den costelijcken steen,
Al men becleet, met geen lappen benaeyt, Ga naar margenoot+
Soo laeyt
In mijn liefde beraeyt, Ga naar margenoot+
Die hier in tranen saeyt, Ga naar margenoot+
V vreucht wanneer men maeyt, en sal niet wesen cleen, Ga naar margenoot+
Onder ons tween Ga naar margenoot+
Zijn wy te samen een,
End' sullen onverscheen, blijven te gader al,
Den Vader sal Ga naar margenoot+
V eeren end' beminnen,
Ten Hemel binnen, Ga naar margenoot+
Niet om versinnen, en is de groote vreucht,
Die u subijt
Sal wesen t'aller tijdt, Ga naar margenoot+
Naer desen corten strijdt,
So ghy volstandich zijt, dwelck ghy door my vermeycht. Ga naar margenoot+
Een is noodich. |
|