Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[Het is een schoon dierbaer sake]Op de wijse: Christen broeders laet, etc.HEt is een schoon dierbaer sake, Ga naar margenoot+
Dat men make onses Gods Naem Ga naar margenoot+
Groot, met lofsanck ende sprake,
Soet van smake, is hy bequaem, Ga naar margenoot+
Jae vriendelijck ende minsaem,
| |
[pagina 84]
| |
Ga naar margenoot+ Laet ons fijn saem verbreyden wijt,
Ga naar margenoot+ Loeft hem ten rechten, die sijn knechten, zijt,
Ga naar margenoot+ Met groot jolijt,
Ga naar margenoot+ Loeft den Schepper ghebenedijt,
Die alle dinghen heeft ghemaeckt subijt,
Alle eere, tot hem keere, nu ende t'aller tijt.
Ga naar margenoot+ Sijnen stoel is boven schreven,
Hoogh verheven, wijdt ontdaen,
Veel duysent Enghelen beven,
Die beneven, voor hem staen,
Ga naar margenoot+ Sijn gramschap doet berghen vergaen,
Ga naar margenoot+ Die diepten saen, verdrooghen vry,
Ga naar margenoot+ Voor sijn aenschouwen, Mans en Vrouwen, ghy,
Loeft hem, waer t'zy,
Ga naar margenoot+ Meerder dan alle lof is hy,
Ga naar margenoot+ Godt is over al, verr' end' by,
Ga naar margenoot+ In hem leven ende sweven, allegader wy.
Ga naar margenoot+ Laet ons Godt een nieu Liedt singhen,
Ga naar margenoot+ Groote dinghen doet hy bloot,
Ga naar margenoot+ Voor hem beeft sweerelts omringhen,
Ga naar margenoot+ Oock springhen, die steenrotsen groot,
Ga naar margenoot+ In stucken, voor sijn toornich exploot,
Ga naar margenoot+ Maer in den noot, is hy seer goedertier,
Ga naar margenoot+ Die betrouwen, op hem bouwen, hier,
Hy helptse schier
Ga naar margenoot+ Wt lijden ende groot dangier,
Ga naar margenoot+ Hy gaet met haer door water ende vyer,
Ga naar margenoot+ Hy can mercken, all'ons wercken, hy proeft
Ga naar margenoot+ hert ende nier.
| |
[pagina 85]
| |
Hy weet al s'Menschen ghedachten, Ga naar margenoot+
Al haer trachten, end' verstandt,
Claer als dach sijn hem de nachten, Ga naar margenoot+
Groot van machten, is sijn handt, Ga naar margenoot+
Hy hoort end' siet alle dinghen, want Ga naar margenoot+
D'oore gheplant hebbend' als wijs engien, Ga naar margenoot+
Soud' al vooren, oock niet hooren, dien?
Soude, door wien Ga naar margenoot+
D'ooghe gemaeckt is, ooc niet connen sien? Ga naar margenoot+
Hy weet alle dinghen eer sy gheschien, Ga naar margenoot+
Nae Schrifts ghetuyghen, voor hem buyghen, moeten alle knien. Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
Godt is een Coninck ghepresen, Ga naar margenoot+
Ende desen, woont in een licht, Ga naar margenoot+
Daer niemandt toe comt gheresen,
Sijn wesen van Menschen ghesicht
Is verborghen, hy heeft ghesticht Ga naar margenoot+
Al het ghewicht der Aerden swaer,
Seer groot bevanghen, end' ghehanghen, daer, Ga naar margenoot+
Op't water claer, Ga naar margenoot+
Met sijnen woorde crachtich ende waer, Ga naar margenoot+
Ende hy onderhoudet oock all' gaer, Ga naar margenoot+
Sijn vermoghen, ongheloghen, blijckt wel openbaer. Ga naar margenoot+
Al sijn wercken groot bevonden, Ga naar margenoot+
Die men gronden, niet en mach, Ga naar margenoot+
Van sijn heerlijckheyt oorconden, Ga naar margenoot+
T'allen stonden eenen dach
Doet den anderen daer af ghewach,
| |
[pagina 86]
| |
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ Maer noyt en sach, yemandt Godt van den throon,
Ga naar margenoot+ Maer sijn vercoren, eengheboren, Soon
Heeft ons seer schoon
Ga naar margenoot+ Dat vercondicht, lof prijs zy hem te loon,
Die op den stoel sitt, weerdich alle croon,
Eeuwich ghepresen, moet hy wesen, ende dat Lam ydoon.
Ga naar margenoot+ Doen wy Gods vyanden waren,
Jae sondaren, boos end' fel,
Ginck hy ons sijn liefde baren,
Ga naar margenoot+ Sonder sparen, gaf hy snel
Voor ons allen, in doots ghequel,
Ga naar margenoot+ Sijnen seer wel, beminden sone soet,
Ga naar margenoot+ Die ons in noode, met sijn roode, bloet
Ga naar margenoot+ Verloste vroet,
Ga naar margenoot+Siet wat een liefd' ons Godt de Vader doet,
Ga naar margenoot+ Dat hy ons als kinderen sijn goet
Maeckt deelachtich, hem eendrachtich,
eeuwich lof zijn moet.
Ga naar margenoot+ Sijn ghenade onverdwenen,
Is verschenen, over al,
Tot proffijte van den ghenen,
Ga naar margenoot+ Die recht henen, in dit dal
Ga naar margenoot+ In Christo wandelt den wech smal,
Maer het en sal nae Schrifts bediet,
Den obstinaten, sondaer baten, niet Hem en gheschiet
Ga naar margenoot+ Gheen ghenade, maer onghenade, siet,
| |
[pagina 87]
| |
Toorn, angst, druck, end' swaer verdriet, Ga naar margenoot+
Wie te vooren, sijnen tooren, hier niet en ontvliedt.
Tot quijtschelt van't sondich sneven, Ga naar margenoot+
Is ghegheven, die ghelooft, Ga naar margenoot+
Jesus den Name verheven,
Tot ons leven, ende Hooft, Ga naar margenoot+
Des vyandts macht heeft hy berooft, Ga naar margenoot+
Blijft niet verdooft, wie ooren heeft die hoort,Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
Wilt ontfanghen, met verlanghen, t'woort,Ga naar margenoot+
Reyn onghestoort,
Schickt u te gaen door d'enghe poort,Ga naar margenoot+
Met liefde end' broederlijck accoort, Ga naar margenoot+
Brengt den Name, Gods bequame, vrucht der lippen voort.Ga naar margenoot+
Vreest Godt al ghy Meyschen teere, Ga naar margenoot+
Gheeft hem eere, want het naeckt Ga naar margenoot+
Nu den tijdt sijns oordeels seere, Ga naar margenoot+
Nae sijn leere, altijt waeckt,
Aenbidt hem, end' niet en versaeckt,
Die heeft ghemaeckt, Hemel en t'Aerdtsche veldt, Ga naar margenoot+
Zee en fonteynen, desen reynen Helt,
Zy toe ghestelt
Eeuwich lof, eere prijs ende ghewelt,
Ghy Coninclijc Priesterdom, hier vertelt, Ga naar margenoot+
Vry met vreuchden, al sijn deuchden, al wort ghy ghequelt. Ga naar margenoot+
| |
[pagina 88]
| |
Ga naar margenoot+ In Gods lof wilt niet vercrancken,
Ga naar margenoot+ Christen rancken, onversteent,
Ga naar margenoot+ Wilt in allen dinghen dancken,
Ga naar margenoot+ Spijs en drancken, hy verleent,
Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+ Gheen Musch en wort voor hem vergheten, neent,
Sorght noch en weent, niet, om dat vleesch aengaet, Ga naar margenoot+
Maer wel gade, Gods ghenade, slaet,
Daer in bestaetGa naar margenoot+
Met vaster herten, blijft vroech ende laet Ga naar margenoot+
By den Heere, volght sijnen raedt,
Om niet verdolen, hem bevolen, blijft Christelijck zaedt.
Een is noodich. |
|