Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
SIet mijn vriendinne ghy zijt schoone,
Siet ghy zijt schoon, u ooghen claer Ga naar margenoot+
Zijn als Duyven ooghen ydoone,
Tusschen u vlechten, uwe hayr
Is als een schaer van Geyten gheschoren, Ga naar margenoot+
Op den bergh van Gilead fijn, Ga naar margenoot+
End' uwe tanden uytvercoren Ga naar margenoot+
Ghelijck een kudde Schapen zijn. Ga naar margenoot+
Die van den wasschen comen gheresen Ga naar margenoot+
Al met besneden wolle soet,
Daer gheen onvruchtbaer is in desen, Ga naar margenoot+
Maer draghen al tweelinghen goet,
V lippen zijn seer wel gheleken
Een rozijnverwich snoer schoon root,
V reden in al dijn uytspreken
Die is oock lieffelijck minioot.
V wanghen zijn tusschen u vlechten
Ghelijck den Granaetappel-schael
Uwen hals is ghelijck, ten rechten,
Den torre Davids principael,
Met borstgheweer ghetemmert crachtich,
Daer duysent schilden hanghen aen,
End' allerhande wapenen machtich,
Van stercke Helden wijdt ontdaen.
V twee borsten om wel begloosen,
Zijn als twee jonghe Rheen bekent, Ga naar margenoot+
Tweelinghen, die onder de roosen
Weyden tot dat den dach present
Koel werdt, end' dat de schaduw' wijcke,
| |
[pagina 12]
| |
Ick wil tot den Myrrden bergh gaen,
Ende met eenen van ghelijcke,
Tot den heuvel des Wieroocx saen.
Ga naar margenoot+ Schoone zijt ghy in aller maniere,
Mijn vriendinne, gheen vleck en is
Aen u, mijn Bruydt reyn goedertiere,
Comt van Libano comt ghewis,
Van Libano gaet in, wilt treden
Ga naar margenoot+ Van der hooght, Amana u pooght,
Te comen hier by my in vreden,
Van Senir ende Hermon die hooght.
Ga naar margenoot+ Van die woonsten der Leeuwen comen
Wilt, ende van die berghen ruyt
Ga naar margenoot+ Der Leopaerden, my ghenomen
Hebt ghy, o suster lieve Bruyt,
Dat hert, met u ooghen eene,
Ende met een halsketen dijn,
Hoe schoone zijn u borsten reene,
Suster ende lieve Bruyt van mijn.
V borsten lieflijck zijn te loven,
Al meer dan wijn, den reucke fijn
Van uwer salven gaet te boven,
Alle de Cruyden die daer zijn,
V lippen mijn Bruyt soo my lustet,
Die zijn als hennichseem, het welck
Ga naar margenoot+ Druypet, onder dijn tonghe rustet
Ga naar margenoot+ Oock soeten heunich en melck.
Ga naar margenoot+ V cleederen oock reucke gheven,
Ghelijck Lebanon t'aller tijdt,
| |
[pagina 13]
| |
Mijn suster lieve Bruyt verheven,
Eenen besloten hof ghy zijt,
Een besloten ader fonteynich, Ga naar margenoot+
Eenen put toegheseghelt past,
V vrucht is als een lusthof pleynich,
Daer alle edel vrucht in wast.
Die appelen al van Granaten, Ga naar margenoot+
Cypren, Nardus een groot deel,
Nardus met Soffraen in staten,
Daer toe noch Calmus en Canneel,
Met allerleye Wieroockboomen,
Myrrhe ende Aloe overvloet,
Met alle beste cruyden int stroomen,
Ghelijck een hof-fonteyne soet.
Even ghelijck als een fonteyne Ga naar margenoot+
Des levenden waters, die daer
Nederwaert vloeyen bin den pleyne
Van Libano schoon ende claer:
Rijst Noordenwint, ende comt Zuyden
Wint, end' waeyt sonder uytstel,
Door mijnen hof, op dat sijn cruyden
Al tsamen moghen druppen snel.
|
|