Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[Een bloem tot Saron delicaet]Op de wijse: Gods kinderen ghy meught wel zijn verheught.EEn bloem tot Saron delicaet,
Ben ick, ende een roose in't dal,
Ghelijck een roose ghebloeyet staet,
Onder die doornen siet, al Ga naar margenoot+
Soo is oock onder het ghetal Ga naar margenoot+
Der dochters in persoone,
Mijne vriendinne schoone,
Ydoone// als eenen appelboom groot, Ga naar margenoot+
Onder wilde boomen bloot,
Soo is onder die soonen,
Mijnen lieven vriendt minioot. Ga naar margenoot+
Ick sitt onder die schaduw' goet, Ga naar margenoot+
Van hem dien ick begheere vry, Ga naar margenoot+
Sijn vrucht is mijner kelen soet,
My in den wijnkelder leydet hy, Ga naar margenoot+
De liefd' is sijn banier over my, Ga naar margenoot+
Hy verquickt my midts desen, Ga naar margenoot+
Met bloemen uytghelesen, Ga naar margenoot+
Om ghenesen// so laeft hy my snel,
| |
[pagina 6]
| |
Met appelen seer wel,
Want ick van liefden
Ben kranck, end' in ghequel.
Onder mijn hooft sijn slinck' hant leyt,
Ga naar margenoot+ End' omhelset my met sijn rechterhant,
Ga naar margenoot+ Ick besweere u dochteren gheseyt,
Ga naar margenoot+ Van Jerusalem die stadt playsant,
Ga naar margenoot+ By die Rheen end' Hinden des velts op 't lant
Dat ghy nae uwen sinne,
Niet en weckt mijn vriendinne,
Ten beginne haer niet eerst en roert aen,
Ga naar margenoot+ Tot der tijdt datse saen,
Ga naar margenoot+ Heeft een behaghen,
Ga naar margenoot+ Op van den slaep te staen.
Ga naar margenoot+ Dat is de stem van mijnen vriendt,
Hy huppelt op de bergen sijn comst geschiet,
Op die cleyn berghen wel ghe[..]gient
Springt mijnen vriendt sonder verdriet,
Ghelijck een Rhee oft jonck Hirte siet,
Hy staet als een verwachter
Aen onsen wandt van achter,
Sonder lachter, siet hy door de venster in,
Door die tralie niet min,
Hy gheeft antwoorde,
Hy spreeckt tot my sijne vriendin.
Ga naar margenoot+ Mijn schoone, comt herwaert aen hoort,
Ga naar margenoot+ Want siet den winter is vergaen,
Ga naar margenoot+ Den reghen is voor by met accoort,
| |
[pagina 7]
| |
Die bloemen zijn ghecomen voort,
Den Mey-tijdt is voor deure,
Die Tortelduyve peure, Ga naar margenoot+
Nu ter ure, hoort men overluyt, Ga naar margenoot+
Den Vijgheboom heeft gecreghen
Sijn knoppen met virtuyt.
De wijnstocken zijn ghebloeyt jent, Ga naar margenoot+
Sy gheven haren reucke fijn, Ga naar margenoot+
Staet op vriendin, u t'mywaert went, Ga naar margenoot+
Mijn schoone, comt herwaert o Duyve mijn,
En toont my u lieflijck aenschijn
In reten end' steengaten,
V stem uyt charitaten,
My laten, hooren wilt aen elcken cant,
O mijn vriendinne, want
V stem is soet, end' u aenschijn playsant.
Vangt ons die Vossen, die vossen cleyn, Ga naar margenoot+
Die de wijnbergen verderven swaer, Ga naar margenoot+
Want ghebloeyt zijn ons wijnbergen reyn, Ga naar margenoot+
Mijn vriendt is mijn, end' ick ben sijn Ga naar margenoot+
eenpaer, Ga naar margenoot+
Die weydet onder die roosen daer, Ga naar margenoot+
Tot dat den dach koel blijcket,
Ende die schaduw' wijcket,
Keert weder, ghelijcket, eene Rhee subijt,
Als een jonck Hirte zijt
Op die scheyde-berghen,
O mijn vriendt, al mijn jolijt.
|
|