Bethlehem dat is het broodhuys
(1613)–Karel van Mander– Auteursrechtvrijte weten gheestlicke Liedekens ghedichten of Leyssen, die de Herderen by Bethlehem snachts hun Vee wakende singen met verlanghen na de comste Christi
weder op de wijse 57.Psal.H. TE vooren wel sag, David wonderbaer,
Hoe Israel te Babel, zonde swaer
Ga naar margenoot+Ghevangen zijnde, onlustigh zijn om singen,
Int vremde land, aen Babels waters daer,
De Herpen sy, aen wilghe boomen hinghen.
L. Den Heere heeft seer heerlijc oock altoos
Ghehandeld met de stad, die hy verkoos,
Bewijsend' hem rechtveerdich, oock genadich
Vermaende, en straft' haer alsse was te boos,
Ga naar margenoot+Hy sloeg', en heeld' haer wederom weldadich.
S. Ierusalem tien-seven Iaren lagh
Ga naar margenoot+Vernederd, woest, den Heer als-doe aensach
Ga naar margenoot+Zijn woord, en ging den geest van Cyrus wecken
Ga naar margenoot+Die over al zijn rijck, met goed verdrach,
Gedood ons volck, al vry na huys te trecken.
Ga naar margenoot+H. Doe word van nieuws, des Tempels grond gheleyd,
De Ieugd sang blijde, en 'twijlen heeft geschreyd
Den ouderdom, ja die voor henen saghen,
T'voorleden werck, van meerder heerlijcheyt,
D'een riep met vreugd en d'and' droef met clagen.
L. T'welck werd voldaen, na veel en swaer belet,
Ga naar margenoot+Viermael des daegs, men las in boec der Wet
Viermael des daeghs, werd Godt den Heer
| |
[pagina 57]
| |
aenbedenGa naar margenoot+
Ia mannen oock met strafte, om dat zy met
De vremde wijfs, vuyl buyten trauwe deden.Ga naar margenoot+
S. Nu was dat huys des Heeren al volsticht
En al de stad beringht, met mueren dicht,
Die daer so lag vertreden onder voeten,
Doe Gods Propheet haer heeft, met droef gesicht
Beweend, waer van t'vervolg wy singen moeten.
|
|