onder. ‘Ja,’ zei ze bibberend, ‘duzend gulden heb ik hem afgegeven.’
‘Die zijn dan verloren,’ wist de burgemeester bemoedigend. En ze kreeg nog een bar standje ook, vanwege dat ze zo ongenadig dom was geweest. Klein en schuldig zat ze 't sermoen aan te horen. En toen het uit was, zei ze: ‘Maar als er nou toch winst komt uit de wagensmeer?’
Toen heeft de burgemeester 't maar opgegeven. Hij schreef naar 't gerecht, dat hij het beter vond, dat bedrogen mensje maar niet op te roepen als getuige, tenzij er zonder haar geen veroordeling van die oplichter volgen kon.
Geitemie is thuis gekomen, met een wee gevoel in haar kop. Ze kon het maar niet goed bevatten en amper geloven. En ze heeft toch het stuk nog, met het echte gele zegel in de hoek. Dat is toch niet niks. Maar toen er nog een mooi poosje overheen gegaan was, mocht ze nóg een keer komen buurten bij de burgemeester. Van 't geld dat bij de geleerde heer in beslag genomen was, kwam haar na ponds-ponds-gewijze verdeling ruim negentig guldens toe en meer hoefde ze er nooit uit te verwachten. Dát was erg, het was dus menens. De burgemeester had het geld klaarliggen en Geitemie moest tekenen voor ontvangst. En zie, dát wou ze niet. ‘Eenmaal heb ik getekend!’ schreeuwde ze, bibberend van kwaadheid, ‘en toen raakte ik m'n erfgeldje kwijt. Ikke doen het nóóit meer.’
En hoe die burgemeester ook aanhield, Geitemie wou haar naam niet meer zetten. ‘Jullie geleerde mensen weten veel meer dan wij uit het achterland,’ zei ze diepongelukkig. ‘En als jullie 't in je kop krijgen, laten jullie ons soort volk een stuk tekenen, waarbij we levendig begraven worden. En ik teken niet.’
Hierop heeft de burgemeester de bode en de veldwachter boven geroepen. Hij schreef op een papier, alweer een papier, dat hij de weduwvrouw genaamd met haar mans naam en voor 't eerst weer eens haar eigen meidjesnaam erbij, drieënnegentig gulden en centen ging uitbetalen, dat de getuigen dat gezien hebben en dat de weduwvrouw met al die namen het geld heeft medegenomen ook. O zo, ze hoefde mooi niks te tekenen op deze wijs. Nú nam ze het magere restant van haar erfgeld aan. Anderen moeten dan maar boeten ervoor, zij heeft niks meer getekend, háár kan niks overkomen.
En thuis aangeland begon Geitemie pas te schreien. Wie arm is, was haar besluit, behoort arm te blijven. Zo staat het in de sterren. Ze nam toen een kloek besluit. Er is nog wat geld overig, dat uit Boreft per abuis naar Geitemie is komen vallen. Dat hoort dan zeker niet bij haar thuis. Van wagensmeer en van deftige heren, van stukken tekenen en gele zegels heeft ze geen verstand, daar wil ze van heur