mogelijk: het was De Zwaan, die ongeveer twee maanden geleden Charenton was gepasseerd, de Seine opvarende. Twee maanden! Dus was zij ons een ontzaglijk eind vooruit. Maar wat deed er dat toe!
Altijd voortgaande, zouden wij haar toch eenmaal moeten inhalen, al waren wij maar te voet, terwijl het vaartuig met een paar flinke paarden was bespannen. Of er wat korter of langer tijd voor noodig was, deed niets ter zake, de voornaamste, buitengewoonste, merkwaardigste zaak was, dat De Zwaan was gevonden.
- Wie heeft er gelijk gehad? vroeg Mattia.
Als ik gedurfd had, zou ik hebben bekend, dat ik evenveel hoop gehad had als hij, maar niet durfde zeggen, zelfs voor mij zelven, welke gedachten en dwaasheden die in mijn verbeelding had doen oprijzen.
Wij behoefden ons niet op te houden om de menschen te ondervragen: De Zwaan voer voor ons uit; wij behoefden de Seine maar te volgen.
Maar te Moret valt de Loing in de Seine, en nu moesten wij opnieuw inlichtingen inwinnen. De Zwaan was de Seine opgevaren.
Te Montereau moesten wij weer gaan vragen. Hier vernamen wij, dat De Zwaan de Seine verlaten had voor de Yonne. Meer dan twee maanden geleden was zij Montereau gepasseerd. Aan boord was een engelsche dame met een knaap, die op bed lag uitgestrekt.
Wij kwamen dichter bij Lize, en terwijl wij De Zwaan volgden, klopte mijn hart sneller, terwijl ik, mijn kaart bestudeerende, mij afvroeg of na Joigny mevrouw Milligan het kanaal van Bourgogne of dat van Nivernais had gevolgd.
Wij kwamen aan het punt, waar de Yonne en de Armançon samenvloeien. De Zwaan was de Yonne blijven volgen; wij gingen dus door Dreuzy en zouden Lize kunnen zien. Zij zou ons kunnen verhalen van mevrouw Milligan en. Arthur.
Sedert wij De Zwaan volgden, hadden wij niet veel tijd gegeven aan onze concerten en voorstellingen en Capi, die een nauwgezet kunstenaar was, begreep onze haast niet; waarom stonden wij hem niet meer toe met het bakje in zijn bek zich voor het ‘geëerde publiek’ te plaatsen, dat niet te vlug was om met de hand in den zak te tasten? Men moet zijn tijd nemen. Maar wij gaven ons den tijd niet meer; de ontvangsten werden dan ook geringer; terwijl tevens het overschot van onze twintig gulden met den dag kleiner werd. Wel verre van geld over te leggen, teerden wij ons kapitaal in.
- Laten wij ons haasten om bij De Zwaan te komen, zei Mattia.
En ik zei met hem: laten wij ons haasten.
Des avonds klaagden wij nooit over moeheid, hoe ver de tocht ook was geweest; integendeel wij waren het altijd volkomen eens, om den anderen morgen maar weer zeer vroeg op weg te gaan.
- Roep me toch bijtijds, zei Mattia, die veel van slapen hield.
En als ik hem geroepen had, duurde het nooit lang, of hij was op en reisvaardig. Om geld te besparen, hadden wij onze uitgaven verminderd en daar het zeer warm was, had Mattia verklaard geen vleesch meer te willen eten, want des zomers was vleesch ongezond.
Wij stelden ons tevreden met een stuk brood en een hard ei, dat we samen deelden of wel een stukje boter; en ofschoon wij in het wijnland waren, dronken wij niets dan water. Wat kwam het er ook op aan!
Soms echter had Mattia grooten trek in iets lekkers.
- Ik zou wel willen, dat mevrouw Milligan nog die keukenmeid had, die zulke lekkere confituurtaarten voor u kon klaarmaken, zei hij. Dat zou heerlijk zijn, vooral abrikozentaarten!
- Heb je die nooit gegeten! - Ik heb appelkoeken gegeten, maar nooit abrikozentaarten; maar ik heb ze wel eens gezien. Wat zijn dat voor kleine witte dingen, die op de confituren zijn geplakt? - Amandelen. - O, zoo.
En Mattia zette zijn mond wijd open, of hij een geheele taart ineens zou doorslikken.
Daar de Yonne tusschen Joigny en Auxerre vele bochten maakt, haalden wij door den grooten weg te volgen De Zwaan een weinig in; maar van Auxerre af verloren wij weer, want zij had het kanaal van Nivernais gevolgd en ging snel vooruit op het kalme water.
Bij elke sluis kregen wij nieuwe inlichtingen, want op dit kanaal, waar geen druk verkeer bestaat, had iedereen het vaartuig opgemerkt, dat volstrekt niet op de vaartuigen geleek, die men gewoonlijk zag.