den volmaeckt) onse verdiensten vermeerderen.
Ten derden: Om den loon, die ons te verwachten staet: die soo groot is, dat den Apostel seght, dat die noyt ooghe en heeft ghesien, noch oore ghehoort, noch eens menschens herte begrepen.
Ten vierden: Vande genaede Godts, is't dat den krancken cleynmoedigh is; want dese vergheeft alle sonden, door het berou ende door de biechte. Oft oock vande rechtveerdigheydt Godts, indien hy vermetigh is, want dese soo strenghe is, dat sy oock de Heylighen doet beven.
Ten vijfden: Vande liefde Godts die ons sijnen beminden Soon ghesonden heeft, om voor onse sonden te lijden, ende door sijne bittere doodt onse saligheydt te besorghen.
Ten sesten: Dat het goedt is te vlieden tot den bergh van myrrhe, dat is, tot de passie Christi, ende die aendachtelijck te overpeysen: want uyt Christi lijden, doodt, ende verdiensten, spruyt onse versoeninghe met