Den hemelschen handel der devote zielen
(1625)–Lodewijk Makeblijde– Auteursrechtvrij
De IV. Meditatie.
| |
[pagina 347]
| |
vrouwe ghehadt heeft, noch Maria gheenen anderen man. Dit leert den heylighen Ieronymus, schrijvende teghen Helvidium: Ga naar margenoot+ ghy ketter Helvidt, seght, dat Maria gheene maghet ghebleven en is: maer ick segghe u wat meer, dat oock Ioseph maghet ghebleven is door Maria (op dat uyt het maeghdelijck houwelijck, den Sone der Maghet gheboren soude worden) ende is met haer maghet ghebleven; want hy verdient heeft den Vader des Heeren ghenoemt te worden. Ga naar margenoot+ Ende Augustinus: hebt Ioseph de reynicheydt ghemeyne met der maghet Maria; want van het lichaem der maget de cracht der Enghelen gheboren wort; zijt Christi vader ende de sorghe der maghet, ende eere der suyverheyt; want ghy door de verdienste uwer reynicheyt, zijt van alle versaminghe met uwe huys-vrouwe soo ghescheyden, dat ghy den Vader des salich-makers ghenoemt wort. Ende den Cardinael Petrus Damianus: Ga naar margenoot+ Christus heeft de volmaecktheydt der bloeyende reynicheyt soo seer bemindt, dat hy niet alleen uyt het lichaem eender maghet gheboren is; maer oock van een op-voeder, die maghet was, ghehandelt is gheweest. Van Iosephs jonckheydt ende reynicheyt propheteert Isaias: Ga naar margenoot+ Den jonghelinck sal met de maghet vvoonen, ende den bruydegom sal hem verblijden over de bruyt, ende Godt sal hem over hen beyde, te weten Ioseph ende Maria, verblijden. O schoone deught der maeghdelijcker reynicheyt, die sulck een houwelijck besorght! o gheluckich houwelijck, dat sulck-een vrucht van Godt verkrijght! Leert van dese ghy ghehouwde, suyverlijck leven; leert ghy maeghden, uwen maeghdom groot achten, alle oorsaecken, waer door uwe reynicheydt beschadight kan worden, vlieden, ende die met alle deughden vercieren; leert ghy jonghelinghen, ende jonghe maeghden de ver- | |
[pagina 348]
| |
heven weerdicheydt der maeghdelijcker reynicheydt, die verdient heeft den Salich-maker der werelt, Godt ende mensche voort te brenghen: ende wat een recht de maeghden tot de eeuwighe salicheydt hebben, die om de uytnementheydt haerder schoonheydt, oock verdienen, tot salicheyt van andere, den Salich-maker te baren! Godt die de reynicheyt door sijn wesen is, en konde van gheen andere, als van eene alder-suyverste maghet ontfanghen ende gheboren worden, ende het maeghdom en konde gheen andere lichamelijcke vrucht voortbrenghen, als Godt, die het maeghdom kan vercieren ende vruchtbaer maecken, ende niet beschadighen. Ga naar margenoot+ Sommighe schilderen Ioseph seer out, om te bewijsen ten 1. sijn alder-suyverste ghemeynschap met Maria in sijnen houwelijcken staet. Ten 2. dat hy den warachtighen vader vanden soon sijns bruyts niet en was. Dan hy en was inder waerheyt soo out niet, als hy haer trouwde, dat hy onbequaem was, om eenighe vrucht uyt haer te krijgen: noch den ouderdom en is niet ghenoech om den lust ende brant der sinnelijckheydt te blusschen; maer Godts sonderlinghe gratie, die de nature te boven ginck, wrocht in hem een Enghelsche suyverheydt, soo dat dese gratie, Ioseph soo overvloedelijck vergunt was, dat hy in suyverheydt meer eenen Enghel als een mensch scheen te wesen. Och oft wy konden leeren, ons als oude sondaers te achten, ende de sonden oprechtelijck te haten; lijdsamelijck te verdraghen, van de menschen, als veroudert in boosheyt, versmaet te worden, ende nochtans in Godts ooghen onberispelijck ons te draghen; oprechte deughden te vergaderen, ende die met een vaste ende grondighe ootmoedigheydt te bedecken! Ga naar margenoot+ Ten tweeden: het verbondt dat Ioseph ende | |
[pagina 349]
| |
Maria met malckanderen maeckten, was een vol-komen houwelijck (hoe wel sy beyde belofte van eeuwighe reynicheydt aen Godt gedaen hadden) ghelijck den heylighen Thomas claerlijck bewijst: want sy door dit verbondt malckanderen de macht hunder lichamen over-gaven, met conditien van malckanderen noyt te bekennen, dan als Godt (die macht over hunne beloften van eeuwighe reynicheyt hadde) hen dat soude belasten; soo dat hun vry consent, uytdruckelijck ende volkomen was, in het op-draghen hunder lichamen, aen malckanderen; maer in het ghebruyck der lichamen op conditien: het welck ghenoech is, om een warachtich houwelijck te wesen. Aengaende het werck, waer door dit houwelijck sijn eynde moeste verkrijghen, dat is, in dit houwelijck veel edelder geweest, als in eenige andere houwelijcken: want voor het werck des mans, dat sinnelijck, onvolmaeckt, ende vleeschelijck is, wiert hen vergunt van Godt, den dienst des heyligen Geests, die door sijn almoghende goedtheydt, uyt het alder-suyverste bloedt der Maghet, in de reyne sale van haer lichaem, in eenen ooghenblick een menschelijck lichaem ghemaeckt heeft, ende een weerdighe ziele gheschapen heeft, welcke beyde in de vereeninghe deser ziele met het lichaem Godt den Soone aen-ghenomen heeft: soo dat uyt dit houwelijck een hemelsche ende een Godlijcke vrucht gesproten is, die sy beyde t'samen op-ghevoet hebben. O heylich verbondt! o salich houwelijck dat de vrucht des levens voortbrenght! Ga naar margenoot+ Ten derden: De redenen waerom Maria, belofte hebbende van eenighe reynicheydt, eenen man nam, sijn verscheyden ende al seer gewichtich. Waer af d'eerste is, Godts wille, ende wijse beschickinghe. Het tweede, het ghebruyck der ouder wet. Want Exodi in't dry-en-twintichste | |
[pagina 350]
| |
belaste Godt: Daer en sal gheen vrouwe onvruchtbaer in't landt vvesen. Ten derden: Ga naar margenoot+ seght Ieronymus, om door Iosphes af-komste, het geslachte van Maria, ende van haren Goddelijcken Soon kennelijck te maecken, ende soo de waerheydt der voor-segginghen der Propheten van den Messias, te bewijsen, in Christo vervult te wesen. Het en was onder de Ioden gheen ghebruyck, de af-komste der vrouwen te beschrijven: want die ghenoech bekent waren door het beschrijven der voor-ouderen vande mans; overmidts Godt gheboden hadde, dat de dochters daer de erve op quam, mans nemen soude niet alleen van het selve geslacht, maer oock van den selven huyse, om die erven niet te mengelen, oft te vervremden. Het was den Ioden kondich, dat de heylighe Maghet Maria, d'eenige dochter haerder ouders was, ende dat Ioseph daerom van haren huyse moeste wesen, soude hy haer tot een huys vrouwe trouwen. Daerom als Mattheus bewijst, dat Ioseph van Davids geslachte was, wort oock het selve van sijn huys-vrouwe, ende van haer kindt bewesen. Ten vierden, om dat hy lof-weerdighe ghetuygenisse geven soude der reynicheydt van Maria, ende des wercks van den heylighen Gheest in haer. Ten 5. om dat sy barende, niet veracht en soude worden, als oneerlijck. Ten 6. om Iesus ende sijn moeder te voeden, te bewaren, te troosten, ende uyt allen noot te helpen. Daerom seght Ga naar margenoot+ Vigerius, hadde Ioseph seer out ende van crachten ghebroken gheweest, hy en soude de maghet tot troost ende hulpe niet geweest hebben, maer tot vermoeyen; noch de maghet en soude de schande van oneerbaerheyt niet ontgaen hebben, van den heylighen Gheest ontfanghen hebbende. Ga naar margenoot+ Ten 7. Den heylighen Ieronymus leerdt, na den heylighen Ignatius Martelaer, dat Godt dit houwelijck beschickt heeft, om dat de | |
[pagina 351]
| |
wonderlijcke Ontfanghenisse van Maria aen den duyvel verborghen soude blijven: want het dan noch gheen tijdt en was, voor Christo, 'sduyvels vervolginghen te lijden. Ga naar margenoot+ Och wat is hier in alle dese redenen te bemercken? Verwackert u mijn ziele, ende gheeft u tot contemplatie, ende treckt uyt elcke reden onder-rechtinghen, vermaninghen, ende berispinghen, ende maeckt goede op-setten tot uwer salicheyt: eert oock den heylighen Ioseph, ende danckt hem voor den ghetrouwen dienst, dien hy door dit houwelijck aen sijn bruyt ende kint ghedaen heeft, ende insonderheyt aen de verholentheyt der mensch-wordinghe Christi; versoeckt sijn hulpe in uwer swaricheden; neempt hem tot onderstandt in alle uwe wercken; overweeght sijn volmaeckheden, ende volght die, met uyterste neersticheydt. Ga naar margenoot+ Ten vierden: De sonderlinghe uytnementheden van dit houwelijck sijn vijfderhande. Ten 1. Het was een houwelijck van groote verholentheydt: want soodanige manieren van trouwen, ende soo door den heylighen Gheest vruchtbaer te worden, was gansch ongebruyckt, onbekent, ende noyt ghehoort. Het was oock een decksel van het alder-gewenschte mysterie der mensch-wordinghe van Godt den Soon: inder voeghen, als de gordijne was, voor de heylichdomstede, in het tabernakel der oude wet. Ga naar margenoot+ Godt hadde Moysi bevolen, dat hy voor de heylichdomstede een voor-hancksel maecken soude van hemelsche-blauw sijde, ende purper, ende her-vouwde roode sijden, ende costelijck gheborduert met schoone verscheyden verwen, om soo de heylichdom-stede, vande voorste plaetsen te scheyden; ende dat die inde voorste plaetse waren, (die-men 't heylich noemde) in de binnenste, (die-men noemde het Heylich der Heylighen, oft de Heylichdom-stede) niet sien en souden. | |
[pagina 352]
| |
Dit voor-hanghsel was een figure van dit houwelijck, dat (als een gordijne, verciert met sijde van alderhande coleuren der volmaeckste deughden, van den heylighen Gheest gheweven) het Goddelijck mysterie van Christus mensch-wordinghe bedeckte. Ga naar margenoot+ Ten tweeden: het was dat alder-meeste houwelijck aller houwelijcken, dier oyt onder de menschen gheweest zijn: want onder de menschen, hoe rijcker ende hoogher van state dat sy die versamen, zijn, soo worden de houwelijcken grooter geacht, ende daerom is het houwelijck, dat onder Princen gheschiet, meerder, als dat gheschiet onder ghemeyne Edel-lieden, ende dat onder Coninghen ende Keysers meerder, als dat onder Princen. Heft hier, o mijn ziele, u verstant, om te contempleren de hoogh-weerdigheydt van dese twee ghehouwde, te weten, van Ioseph ende Maria. Ioseph na den vleesche was van heylighen ende Conincklijcken stam; ende in uyt-nementheyt van heylicheyt, niet alleen alle sijn voor-vaders, maer oock alle jonck-mannen der werelt te boven gaende, ende by de Majesteyt Godts van oppersten aensien. Maria een Maghet suyverder ende heyligher als de Seraphinen des hemels; van Godt gheschickt, tot een moeder van sijnen Soon, ende voort-brenghster des Salich-maeckers aller menschen. Soo dat dese twee de alder-weerdighste waren aller menschen, die dan op der aerden leefden. Het houwelijcks goet, dat sy t'samen brochten, was oock boven alle weerderinghe; ende bestondt, niet in verganckelijcke rijckdommen van silver, gout, kostelijcke kleederen, ghesteenten, ende huys-raet, paleysen, landen, ende aertsche rijcken, die de dwase menschen groot achten, ende veel menschen de eeuwighe maledictie veroorsaecken, maer in ongemeten schatten van heyligheydt, gratien, ende | |
[pagina 353]
| |
boven-naturelijcke gaven Godts. Eyndelijck, al dat den houwelijcken staet over-treffelijck maeckt, was hier in opperste volmaecktheydt. Den heylighen Augustinus schrijft: Ga naar margenoot+ Alle houwelijcke weerdigheydt is in dese versaminghe van Christus ouders vervult; welcke bestaet in dry dinghen, inde vrucht, ghetrouwigheydt, ende Sacrament oft onscheydelijckheyt: wy bekennen de vrucht van dit houwelijck te wesen Christum, de ghetrouwicheyt verthoont haer hier in, dat sy noyt met eenighe oneerbaerheyt besmet zijn gheweest, niet alleen met andere, maer oock niet met malckanderen. Het Sacrament oft de onscheydelijckheyt is in dit houwelijck seer merckelijck; want sy ghetrouwelijck al hun leven by malckanderen totter doodt ghebleven zijn. Ga naar margenoot+ Ten derden: dit houwelijck was oock onder alle de houwelijcken der werelt het seltsaemste; want het noyt ghehoort en is, dat eenich houwelijck in reynicheyt bloeyen, ende lichamelijcke vrucht voort-brenghen soude. Elck soorte van boomen heeft sijn sonderlinghe vrucht, naer sijn verscheyden aert: den vijgh-boom en draecht gheen noten, noch den peyr-boom gheen pruymen, ende soo van alle andere boomen. Insgelijcks gheen houwelijck, als sulcks, wort bevrucht met maeghdelijcke reynicheydt; noch gheen maeghdom, met lichamelijcke kinderen: maer dit houwelijck heeft een onbevleckt maeghdom gheweest, ende het maeghdom, een lichamelijcke vruchtbaerheydt. Ga naar margenoot+ Ten vierden. Het was boven de conditien aller houwelijcken, gansch suyver van alle wereltlijcke sorghen. Paulus vanden houwelijcken staet schrijvende, seght: Die ghetrouvvt is, die peyst op de dinghen die de vverelt aen-gaen, hoe sy haren man mocht behaghen: ende die een huysvrouwe heeft, die is besorght met die dinghen, die de | |
[pagina 354]
| |
vverelt aen-gaen, hoe dat hy sijnder huys-vrouvve behaghen mocht, ende is ghedeylt. Noyt en heeft dese Maghet, noch Ioseph ghepeyst op het gene dat wereltsche was, als van haren huysraet te vercieren, van schoone kleederen te doen maken, oft van tijtelijck goet te vergaderen: alle hun sorghen waren, hoe sy Gode souden behaghen, ende malckanderen tot meerder deught ende heylicheyt verwecken; hun herte ende alle hunne liefde was alleen tot die opperste Majesteyt, in wien sy malkanderen suyverlijck beminden. Ga naar margenoot+ Ten vijfden: Den bandt van dit houwelijck was van alder-puerste goude, want sy beyde waren met belofte van eeuwighe reynicheydt aen Godt gheheght, ende met d'alder-volmaeckste liefde soo vereenight, dat sy meer in hem waren ende leefde, als in haer-selven. Ga naar margenoot+ Maria was dien wonderlijcken doorn, dien Moyses, in figure, by den berch Oreb sach branden, ende niet verbranden. Sy was ontsteken met een Seraphinsche liefde tot Godt, die om hare uytnemende suyverheyt van alle ghebreken, in haer niet te verbranden en hadde: soo dat Ioseph, als eenen anderen Moyses, door dit houwelijck tot haer gaende, af leyde de schoenen van sijn voeten, dat is, alle sinnelijcke liefde; want Maria een heylighe aerde was, met Godt door haer belofte ende alder-suyverste minne gheheel vereenight. O weerdigh houwelijck, waer over de hemelsche Princen hen verwonderen! dat niet het vleesch, maer Godts geest beschickte ende regeerde! zijt hier, o mijn ziele, gedachtich het gheestelijck houwelijck, dat ghy met Godt in u heylich Doopsel ghemaeckt hebt, ende in het aen-nemen van uwen gheestelijcken staet vernieuwt hebt. Peyst wie dat ghy uyt u-selven zijt, ende wie Godt is uyt sy-selven: ende voeght alle die weerdicheden van dit houwelijck 't welck gheschiet is tusschen Ioseph ende Ma- | |
[pagina 355]
| |
ria, met het uwe, ende danckt Godt voor dese sonderlinghe liefde, die hy u bethoont heeft, ende dient hem volmaecktelijck, na den eysch van uwen roep, voor sijn onghemeten goetheyt ende miltheyt, die hy u bewesen heeft. |
|