Het singende nachtegaeltje
(1671)–Cornelis Maertsz.– Auteursrechtvrij
[pagina 229]
| |
Stem: Cloris aen de Water-stroomen,
DIt is licht voor elck te lesen:
Sonder Passien te wesen,
Dat is min zijn als een Beest:
Maer soo wie hem heeft begeven,
Om na Reden niet te leven,
Die en heeft geen menschen geest.
2 Daer was noyt yemandt op Eerde,
Diese alle bey ontbeerde,
Maer wel menigh mister een:
Daerom is het wel een zegen,
Diese beyde heeft verkregen,
| |
[pagina 230]
| |
En de Passy stuurt door Reen.
3 't Strijdt de Reden niet en tegen,
Dat de Passijen haer bewegen,
Maer dat sy gants qualijck gaen:
Daerom moet de siende Reden
Voor de blinde Passy treden,
Leyden die te rechte aen.
4 Ick wil droef, en vrolijck wesen,
Wanneer als tot beyde desen
My de siende reden wijst;
Maer ick wil my noyt verblijden,
Noch niet suchten in mijn lijden,
Dat het boven Reden rijst.
5 Ick wil soo mijn vreughde stieren,
Dat daer door in geen manieren
My een ongeluck aentreft,
| |
[pagina 231]
| |
Ick wil alsoo matigh treuren,
Dat daer door noyt sal gebeuren,
Dat mijn leet daer door verheft.
6 Dat in ons de Passien leven,
Kan aen niemandt teecken geven
Van een dwaes, of slecht verstant:
Maer die ons te kennen geven,
Dat sy sonder Reden leven,
Zijn de Sotste die men vandt.
|
|