Sinte Franciscus leven

[p. 32]

Oplossing der abbreviaturen

Bizondere gevallen worden ter plaatse aangegeven.

ald':	aldaer. Voluit meestal aldaer, soms alder (895, 1932).
bed'ven:	bederven, ook verderven, voluit soms bedarven (5034); - bed'f: bedaerf, voluit bedaerflijc (1297).
bē:	bem, aldus steeds voluit.
b'nen:	bernen. Voluit door elkaar bernen en barnen.
xp̄c·. xp̄s·:	Cristus in alle zinsfuncties. Verbogen wordt het woord door de copiïst steeds voluit geschreven criste (4842, 7512), cristuse (5209, 7576).
d'de:	aerde (znw.)met proclisis. Anders voluit ards, artsch, aertsch, erdsch.
d'de:	derde (telw.). Voluit steeds derde (1114, 1348, 5078, 5629, 10027).
d'm:	aerm en afleid. Abbreviatuur slechts met proclisis, en dan steeds daerm, daermoede; anders voluit aermoede, aremoede, armoede.
d'st:	derst. Gespeld of in rijm derst (711, 3941, 8399), darst (10144, 10533), dorst (9110).
frans·, franc·, franþ·:	fransois. Voluit fransois en fransoys. Gen. voluit fransoise (alleen in 10534), dat. en acc. fransoise, fransoyse.
gh'ne:	gherne. Rijmt op - er en aer.
hē:	hem. Voluit meestal hem, soms hen (43).
h'de:	herde (bijw.). Voluit door elkaar herde en harde.
h'de:	herde (znw.). Voluit herde (10232) en heerde (4372).
h't:	hert (znw.). Gespeld hert (2086, 2516, 5784, 9654), soms hart (8746, 9147).
h't:	hart (bnw.). Voluit of in rijm hart (2317, 7793).

[p. 33]

ihc'·, ihs'·:		Jhesus, voluit in alle zinsfuncties. Verbogen vormen worden door de copiïst steeds voluit geschreven ihesu (10501), of aangegeven ih'm: jhesum (1390, 4842).
ioncf'·:		joncfer.
	ioncfr'·:	joncfrouw.
		Beide slechts met abbreviatuur: ionf'· (6708, 8199); ioncfr'· (9035).
k'ce:		kerce (kaars). Gespeld kerce (5647, 8240) en keerce (8468, 9288).
k'st:		kerst en afleid. Voluit zowel kerst (4220, 4914, 5171 enz.) als karst (1982, 2910, 4745, 6300, 6923).
co'.:		coninc. Gespeld coninc (1410).
	cox'.:	coninx. Aldus voluit (7098, 7305).
m':		maer. Voluit steeds maer (489, 2994, 3010).
m'garite:		margarite. Voluit margarite (379).
m'ken:		merken. Voluit merken (11, 41, 263, enz.).
m'ren:		merren. Voluit steeds merren (4586, 6436, 7442).
m'telaer:		maertelaer. Voluit maertelare (4955, 5278), maertely (4682, 5073), naast martelie (4963, 5255, 6934).
ō, o':		om- (in de betekenis van on-) vóór b, m en p; ombekent (804), ombesceden (1147), ommare (1952), tompaise (4142).
		On- vóór andere klanken; ondaen (1692), ongetellet (933), oncont (239), onscult (3337). Zie echter o'trent.
ontf'm-:		ontfarm-. Voluit -far-, -faer-, soms -fer-.
o'trent:		omtrent. Aldus voluit omtrent (6186, 8889).
peleg'mage:		Pelegrimage. Gespeld steeds -ri- (507, 3489, 3819).
·s·:		sinte. Gespeld in alle zinsfuncties sinte (2075, 3297, 3656); soms sint (1927, 5352).
sm't:		smert. Gespeld smert (6655), of rijmende op h't = hert.
st'c:		staerc. Gespeld steeds staerc (666, 2095, 3333).
st'ven:		sterven. Voluit steeds sterven (7589, 7603).
	st'f:	starf (praet.). Voluit starf (5942), en staerf (8498).
zw':		zwaer. Aldus steeds gespeld (39, 581, 1389, enz.).
zw't:		zwaert. Rijmt steeds op verv't (1949-50, 7353-54) van vervaren.

[p. 34]

t^ost:		troost en afleid. Voluit meestal met -oo-, (696, 1200 1201, 1337) soms met -o- (554).
v's:		veers. Voluit veers (1920).
v'tuut:		virtuut. Gespeld virtuut (5148) en viertuut (8325).
w'den:		warden (inf.). Gespeld warden (4801, 4972), waerden (10093), worden (4166, 7906, 7911).
	w'den:	worden (praet. mv. en part. perf.). Gespeld worden (3089, 5724, 5782, 6245, 6289, 7906, 8305, 9102).
	w't(d):	wort (praet. enk.). Gespeld wart (286, 619, 4693, 5508, 5621, 5907, 6155, 7169, 8373), waert (7147, 9760), wort of word (853, 6701, 6875, 6882, 7114, 7455, 7659, 7967, 8341, 8880, 8999, 9132). Zie Woordenlijst.
w'f:		waerf. Steeds gespeld waerf.
w'k:		werk en afleid. Gespeld meestal werk, of rijmend op -erk- (867, 972, 3096, 4118), zelden wark (8922).
w'pen:		werpen. Steeds werpen.
	w'p:	warp (praet.). Voluit meestal warp, soms worp (793).

[p. t.o. 34]

Verkleinde reproductie van Fol. 1, vs. 1-90.