| |
| |
| |
Van den lande van oversee
[Origineel]
1
Kersten man, wats di ghesciet?
Slaepstu? Hoe ne dienstu niet
Jhesum Christum dinen Here?
Peins, doghedehi dordi enich verdriet
Doe Hi Hem vanghen ende crucen liet,
Int herte steken metten spere?
Tlant daer Hi Zijn bloet in sciet
Gaet al tequiste alsmen siet.
Lacy, daer en is ghene were!
Daer houdt dat Sarracijnsche diet
Die keirke onder zinen spiet
Daerneder, ende doet haer groet onnere.
Ende di en dunkets min no mere?
2
Die keirke is van haren lene
Ontervet; dijn herte is van stene,
Kerstijn, en gaet het di na?
Zi es dijn moeder, die ic mene,
Die di zuver maect ende rene,
Alsmen di in die vonte dwa.
Satanas kijnder alghemene
| |
[Prozavertaling]
1
Christenmens, wat is jou overkomen? Slaap je? Waarom dien je Jezus Christus, je Heer niet? Bedenk eens, leed Hij soms geen pijn omwille van jou, toen Hij zich gevangen liet nemen en kruisigen, en in het hart steken met een speer? Het land waar Hij Zijn bloed heeft vergoten, gaat geheel te gronde, zoals men ziet; helaas, het wordt niet verdedigd! Daar onderdrukt het Saraceense volk de kerk met het mes op de keel en doet haar groot oneer aan. En jij bekommert je er totaal niet om?
| |
2
De kerk is van haar erfgoed beroofd! Jouw hart is van steen, christen, laat het je helemaal koud? Het is je moeder, waarop ik hier doel, die jou zuiver en rein maakt, wanneer je in de doopvont gewassen wordt. De kinderen van Satan hebben de alleenheerschappij van het mohammedanisme gevestigd op grondgebied dat jou toebehoort. Nu roept de kerk met grote smart:
| |
| |
| |
[Origineel]
Hebben die mammorie allene
Beset op dat di toe besta.
Nu roept die keirke met groten wene:
‘Jhesus, kijnt van Nazarene,
Men rovet dat erve dat Di toe ga.
3
Elc is op andren vol van nide
Ende dinen God heefstu vergheten.
Die doer di ontdede Zine zide
Roept help op di te desen tide
Ende claghet; des wiltu niet weten!
Hoe moghestuut laten dus terlide
Zo verre ghepaelt heeft ende ghemeten?
God proevet di in desen stride,
Hi doghet dat menne tehalse ride
Voor di, ende du bist vast gheseten,
Zughende an der weelde reten.
4
In weelden zitstu hier versmoert,
Zo dat met di is onghehoert
| |
[Prozavertaling]
‘Jezus, kind van Nazaret, men steelt het erfgoed dat Jou toebehoort! Strijd voor het vaderland!’
| |
3
Je vergaapt je aan geld; een ieder is vol van afgunst op anderen en je God ben je vergeten. Hij die omwille van jou Zijn zijde liet doorsteken, roept je nu te hulp en klaagt; je wilt er niets van weten! Hoe kun je het zo op zijn beloop laten dat dat vervloekte volk zijn grenzen zo ver heeft uitgebreid? God stelt je in deze strijd op de proef; Hij gedoogt dat men Hem op de nek zit omwille van jou, en jij verroert geen vin, terwijl je zuigt aan de honingraten van de weelde.
| |
4
Je zit hier zo verstikt in weelde dat bij jou Gods ellende en de smaad Hem aangedaan geen gehoor vinden. Je maalt niet om de moordpartij die Gods
| |
| |
| |
[Origineel]
Gods lachter ende Zine scande.
Du ne peins niet om die moert
Die tot Akers in die poert
Wrochten die Gods viande.
Daer is Gods dienste ghescoert,
Cloestre ende huse zijn testoert,
Tvolc verbeten van wreden tanden.
Kerstijn man, twi en trecstu voert?
Waerom zitstu hier verdoert?
Op Gode, wiltu dien lachter anden!
5
Jhesus Christus van Nazarene
Gaf van Akers der porten ene
Name, die was ‘vermaledijt’.
Daer voersprac Hi van den wene
Die opt kerstine volc ghemene
Ghevallen is in corter tijt.
Te diere porten, alse ic mene,
Waren ierst uutghetrect die stene
Ende een inganc ghemaect zo wijt
Alle in goten, groet ende clene,
Ende daer becochten zi den strijt
Die op Gode hadden ghelijt.
| |
[Prozavertaling]
vijanden in de stad van Akko aanrichtten. Daar is de dienst aan God te gronde gericht, kloosters en godshuizen zijn verwoest; het volk is verscheurd door wrede tanden. Christenmens, waarom trek je niet ten strijde? Waarom blijf je hier verdwaasd zitten? Je zou van God het hemelrijk beërven, als je die schande zou willen wreken!
| |
5
Jezus Christus van Nazaret gaf aan een van de poorten van Akko de naam ‘vervloekt’. Bij die gelegenheid voorspelde Hij het verdriet dat onlangs over het gehele christendom is gekomen. Bij díe poort, als ik het goed heb, werden het eerst stenen uitgebroken en werd er een doorgang gemaakt, zo ruim dat die vuile Saracenen, groot en klein, naar binnen stroomden; en daar moesten zij die in God hadden geloofd, het ontgelden.
| |
| |
| |
[Origineel]
6
Men ghinc daer houwen ende slaen,
Die kerstine worden zeer ondaen,
Hem mochte gheen weren ghewepen.
Zi moesten alle die doot ontfaen
- Daer jeghen mochte niet ontstaen -
Die niet ontspronghen in scepen.
Men zach daer laten meneghen traen.
Kerstijnheit wart zonder waen
Zo jamerlijc int vel ghenepen.
Men mach jammer hier in verstaen:
Die predicare dede men vaen
Ende alsijt crucifix ghegrepen,
Zi dadent achter straten slepen.
7
Jonfrouwen van religioene,
Zuver ende van heilighen doene,
Onzuverden die Sarracine.
Wie men hoerde die was zoe coene
Die Jhesus noemde, Marien Zoene,
Men dede hem torment ende pine:
Men briet zulken ghelijc den hoene,
Zulc wart onthalst bi den caproene,
Zulc ghescout ghelijc den swine.
Ghi heren, ghi princen, ghi baroene,
| |
[Prozavertaling]
6
Ze gingen daar aan het hakken en slaan; de christenen werden totaal vernietigd; geen verweer kon hun baten. Zij die niet konden ontkomen op schepen, vonden de dood. Verweer was niet mogelijk. Er werden veel tranen vergoten. Het christendom werd deerlijk toegetakeld. Men zal begrijpen wat een ellende er heerste: priesters werden gevangengenomen en als zij zich aan het kruisbeeld vastklemden, werd dat door de straten gesleept.
| |
7
De Saracenen verkrachtten maagden, aan de godsdienst gewijd, zuiver en vroom van levenswandel. Wie men vermetel de naam van Jezus, Maria's zoon, hoorde noemen, werd gemarteld en gepijnigd. Men roosterde de een als een kip, een ander werd onthoofd om de monnikskap die hij droeg en een derde
| |
| |
| |
[Origineel]
Hoe coemt dat hem elc niet vermoene
Met live, met goede ghereet tesine
Te suveren tlant van dien venine?
8
Kerke van Romen, trec dijn swaert
Dat di van Gode ghelaten waert:
Kerstijnheit hevet te doene heden!
Besie oft vlegghe hevet of scaert
Aent einde of daermidden waert;
Ende oftuut overwaer vijnds versneden,
Zo spoet di danne metter vaert
Een van betren snede smeden.
Qualike is het gheachterwaert:
Die is van al zulken zeden,
Hi strect na scat met allen leden.
9
Alse thoeft gulselike ontfaet
Den wijn die zine kele doergaet,
Het onkeert alle die lede.
Die mont hi roept; hi slaet, hi vaet,
| |
[Prozavertaling]
werd gekookt en gevild als een zwijn. Gij heren, vorsten en leenmannen, hoe komt het dat niet ieder zich gereed maakt met leven en goed klaar te staan om het land te zuiveren van dit venijn?
| |
8
Kerk van Rome, trek het zwaard, dat God je gegeven heeft; het christendom heeft het nu nodig! Bekijk of het bramen heeft of butsen, aan het uiteinde of in het midden; en als je inderdaad ziet dat het afgestompt is, maak dan grote haast en laat er onmiddellijk een smeden dat beter snijdt. Het is slecht onderhouden; het ligt nu eenmaal in de aard van kardinalen om uit alle macht naar geld te verlangen.
| |
9
Wanneer het hoofd de wijn die door zijn keelgat vloeit, gulzig in zich opneemt, brengt dat alle ledematen van de wijs. De mond gaat lallen; men slaat
| |
| |
| |
[Origineel]
Hi verzet dat wale staet,
Bene faelieren ende voete mede.
Die keirke van Romen is dusdaen vraet,
Zi is dronken ende al zonder raet
Die hoeft is van kerstijnhede.
Zine heeft gheen lit dat haer bestaet,
Keiser, coninc noch prelaet,
Het en is mids der ghirichede
Ontkeert van goeden zeden.
10
Hoert ghi heren, ghi baroene,
Wes die kerke u vermoene:
Zi zeit, zi hevet tiende ghegheven
Daer zi noyt af teharen doene
Profijt ghecreech van enen boetoene
Dat zijt weet of heeft beseven.
Wat dadi in Tunes, in Arrogoene,
Jeghen wien waerdi daer coene?
Wat eren hebdi daer beweven?
Waert dat u die duvel niet en spoene,
Ghi naemt met u te uwen verdoene
Van uwen rechten goede beneven
Ende hulpt der keirken daer zi moet beven.
| |
[Prozavertaling]
en zwaait met de armen en gooit alles omver; benen en ook voeten weigeren dienst. De kerk van Rome is een dergelijke gulzigaard; zij die aan het hoofd van de christenheid staat, is dronken en totaal ontredderd. De kerk heeft geen lidmaat meer aan zich verbonden, keizer, koning noch prelaat, of het heeft zich ten gevolge van hebzucht afgekeerd van de goede zeden.
| |
10
Luister, gij heren en gij leenmannen, waartoe de heilige kerk u aanspoort: zij zegt, dat ze belastinggelden heeft afgedragen waarvan ze, voorzover ze weet of gemerkt heeft, tot haar eigen nut nooit ook maar een cent voordeel heeft gekregen. Wat deed u in Tunis en in Arragon? Tegenover wie was u daar dapper? Wat voor eer hebt u er behaald? Als de duivel u niet in zijn macht had, zou u voor uw eigen bestwil uw bezittingen aanwenden om de kerk te helpen, nu die zo in nood verkeert.
| |
| |
| |
[Origineel]
11
Wat scatte hiesch Jhesus die
Doe Hi liet met naglen drie
Aent cruce naeghelen Zine lede?
Hen doghede man die anxte nie
Die Hi doghede, ghelovets mie,
Om di tebrenghene ter hoechede.
Wie is hi nu, wie is hi, wie
Die Hem volghet na daer Hie
Mi dunct dat elc omme zie
Wat hi begrijpt, offer af plie
Ghemac tecomen ende weeldichede.
Is niet, hi blivet mat op die stede.
12
In kerken ende in canosien,
Daerwaert spoedet metter vaert:
Deen gaet smeken, dander vrien,
Daer zietmen der symonien
| |
[Prozavertaling]
11
Wat voor geld eiste Jezus van je op, toen Hij Zijn ledematen met drie spijkers aan het kruis liet vastnagelen? De pijn die Hij heeft geleden om jou in de hemel te brengen, heeft nog nooit een mens uitgestaan, geloof me. Wie, o wie, volgt Hem nu, daar waar Hij is gegaan omwille van onze zaligheid? Het komt mij voor dat iedereen er scherp op toeziet of wat hij onderneemt wel voordeel en rijkdom zal opleveren; als dat niet het geval is, blijft hij lusteloos zitten.
| |
12
Wanneer er hoge ambten vrijkomen in kerken en kapittels, vliegt iedereen er op af: de een gaat aan het flemen, de ander aan het stroopsmeren; daar toont de simonie zijn ware aard. Wie zijn die mensen die de room van de melk
| |
| |
| |
[Origineel]
Wie zijnsi die daer tvette af zijen?
Die therte hebben met reinaerdien
Van binnen bewist ende wel bewaert.
Men hevet wat doen van clergien.
Met loesheiden, met scalkernien
Machmen comen in Gods wijngaert:
Dus blivet fruut al onbewaert.
13
Daermen Gods leden mede zoude voeden
Ende queken in hare aermoeden,
Dat hebben al gheblaet die ghiere.
In zal niet scamen doen die goeden,
Mer hem mochte therte bloeden
Die houden die amyen fiere.
Ay mi, of zij tehope stoeden
Ende ze alle die duvele loeden,
Ic waenre niet ontghinghen viere,
Zine zouden alle ter helscer gloeden
Wel neder onder der duvele roeden:
Ic zie den hoep zo putertiere
Ende die doeghet in hem zo diere.
| |
[Prozavertaling]
afscheppen, wier hart vervuld is van sluwe vossenstreken? Men lapt geleerdheid aan zijn laars. Door list en bedrog kan men in Gods wijngaard komen en hierdoor worden de vruchten slecht verzorgd.
| |
13
Datgene waarmee men Gods armen en behoeftigen zou moeten voeden en verkwikken in hun armoede, hebben de gieren allemaal ingepikt. Ik zal niets zeggen van de goeden, maar zij die er vol trots een liefje op nahouden, mogen wel van angst in elkaar krimpen. Pas op, als die allemaal bij elkaar zouden staan en de duivels hen zouden oppikken, dan zouden er volgens mij nog geen vier ontsnappen, maar moesten ze allemaal heel diep de hel in onder de zweep van de duivel. Zo verdorven zijn ze met z'n allen en zo ver is de deugdzaamheid in hen te zoeken.
| |
| |
| |
[Origineel]
14
Scalkheit heeft die provende groet,
Diviniteit gaet om haer broet,
Dit ziet men nu alle daghe.
Kerke, clach, du heves noot.
Du ne vijnds in desen wederstoet
Niewer ghenen vrient noch maghe.
Elc ondoet wel sinen scoet
Jeghen dijn rente, mer zij zijn bloet
Te wederstaen die slaghe.
Al storte Jhesus Zijn bloet roet
Noch enewerf daer Hijt wilen goet,
Die doeghet is overal zo traghe,
Men vonde cume die daerwaert zaghe.
15
Coninghen, graeven ende hertoghen
Ende om een clene dinc verraden,
Peinst wat Jhesus wilde doghen
Om u tebrenghen ten hoghen
Rike, daer altoes is ghenaden.
Zijn huus, Zijn lant staet doervloghen
Ende verwoest, alsmen mach toghen,
| |
[Prozavertaling]
14
Alle inkomsten gaan naar doortrapte slechteriken, de godgeleerdheid bedelt voor haar brood, dat ziet men nu dagelijks. Kerk, beklaag jezelf, je hebt er alle reden toe. In deze tegenspoed vind je nergens vrienden of verwanten. Allemaal willen ze je inkomsten opvangen, maar ze zijn te laf om de slagen die jij ontvangt te weerstaan. Al zou Jezus nogmaals Zijn bloed storten waar Hij dat al eerder deed, dan is de deugdzaamheid nog zo ver te zoeken dat er nauwelijks iemand te vinden zou zijn die erop zou letten.
| |
15
Koningen, graven en hertogen, die oorlog voeren met elkaar en elkaar om een kleinigheid verraden: bedenk wat Jezus heeft willen doorstaan om u in de hemel te brengen, waar steeds genade is. Zijn huis, Zijn land is geplunderd en verwoest, zoals we zien en u trekt zich niets aan van Zijn ongeluk?
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende u en dunct niet Siere scaden?
Ghi hebt Hem Zijn bloet ontsoghen,
Twi ontkeerdi Hem u oghen?
Ghi hebt enen andren last gheladen
Ende laet uwen God versmaden.
16
Nu weert tijt dat men zoude
Den scilt van sabel ende van goude
Die niet voert treedt alse die boude
Ende wreect zire moeder, daer hi afhoude
Zine kerstijnheit, hi zalt verburen.
Twi wil elc leven met groter vroude
Zonder hitte ende zonder coude
Recht na zijn ghevoech tercuren?
Het moet al sterven, jonc ende oude:
Peinst wat Jhesus ghedoghen woude
Dor uwen wille ende besuren
Waer over gaen u tijt ende uren.
17
Neemt den scilt vermelioene
Die Jhesus droech omtrent noene
| |
[Prozavertaling]
U hebt het bloed uit Hem gezogen, waarom wendt u uw ogen nu van Hem af? U maakt zich druk om andere dingen en laat uw God vernederen.
| |
16
Het zou nu wel eens tijd worden het schild van sabel, goud en lazuur voor de dag te halen! Wie niet heldhaftig naar voren treedt en zijn moeder, van wie hij zijn christenheid heeft ontvangen, wreekt, zal diezelfde christenheid verliezen. Waarom wil iedereen in grote vreugde leven, zonder de ongemakken van hitte en koude, precies zoals het hem behaagt? Iedereen moet sterven, jong en oud. Bedenk eens wat Jezus heeft willen lijden en verduren om uwentwil, in het land waar de tijd voor uw ingrijpen nu voorbijgaat.
| |
17
Neem het bloedrode schild dat Jezus droeg op de middag van Goede Vrijdag,
| |
| |
| |
[Origineel]
Doe Hi den camp vacht alse die coene
Daer Hi verding maecte ende soene
Ons jeghen Hem Diet al vermach.
Vondemen prencen ende baroene
Alsmen hier voermaels plach tedoene,
Die kerke en dade niet zulc gheclach,
Want zi was des onghewoene
Bi Godefroits tiden van Bulgoene
Ende bi Carle, die node zach
Dat zi stoot ontfinc of slach.
18
Wat vaerdi in desen daghen
Met valken bersen ende jaghen,
Ghi lantsheren, ghi civeteine?
Hoerdi niet die kerke claghen?
Of ghi zijt van haren maghen,
Openbaer lijets int pleine.
Dordi uwes kerstijnheids ghewaghen
Zo moeti den scilt draghen
Die God veruwede met roder greine.
Hi ne liet Hem niet versaghen
Ons te loessene uter plaghen
| |
[Prozavertaling]
toen Hij dapper de strijd streed waarmee Hij vrede en verzoening bracht tussen ons en de almachtige God. Waren er nog maar prinsen en baronnen te vinden als in vroeger tijden, dan zou de kerk niet zo'n geweeklaag laten horen, want dit was zij niet gewend in de tijden van Godfried van Bouillon en van Karel [de Grote], die het niet duldde dat haar ook maar een haartje gekrenkt werd.
| |
18
Gij landsheren en aanvoerders, wat gaat u tegenwoordig toch op valkenjacht? Hoort u de kerk niet klagen? Wanneer u zich tot deze kerk rekent, belijdt dat dan in het openbaar. Durft u nog uit te komen voor uw christenzijn, dan moet u het schild dragen dat Jezus kleurde met Zijn bloed. Hij
| |
| |
| |
[Origineel]
Die vloyet uter hellen fonteine,
Ghemanc met torment ende met weine.
19
Ghi heren, dit is Jacobs vont:
Houdt dit kimmijn in den mont,
Vant an desen breidel kuwen.
Later u mede zijn ghewont
Binnen in uwer herten gront,
Vant die weelde hier verspuwen.
Hier masseren so menich pont
Ende dat aerme volc verduwen.
God make ons allen zo ghesont
Met rechten ghelove ter lester stont,
Dat der zielen te min mach gruwen
Van Sathanase, den fellen ruwen.
| |
[Prozavertaling]
deinsde er niet voor terug om ons te verlossen uit de ellende die vloeit uit de helse bron vol kwellingen en pijn.
| |
19
Gij heren, dit heeft Jacob bedacht: neemt dit bit in de mond en bijt op deze breidel. Laat de woorden u treffen tot in het diepst van uw hart, doe afstand van de weelde hier op aarde. Het is toch al te dwaas: hier op aarde zoveel geld bijeenschrapen en het arme volk verdrukken. Moge God ons uiteindelijk allen de kracht geven en het oprechte geloof, opdat onze ziel des te minder zal vrezen voor de wrede, ruwe Satan.
|
|