| |
| |
| |
Sinte Franciscus leven, 1e fragment, vs. 1-530
Maria
Sinte Franciscus leven
[Origineel]
Dese werelt trect ten ende
Als mi dinct, met groter scende,
Na dat ons die apostel seget
Daer dit dus in gescreven leget:
Inden laetsten tiden sullen
Die lieden also verdullen,
Datsi zullen hem zelven minnen
Ende el niet souken danne winnen,
Ende hem vander waerheit keren
Ende boerden ende favelen leren.
Nu merct alle ende verstaet
Of dus in de werelt niet gaet:
Twee dinghen minnen wi alre meest,
Entat leert ons die quade geest,
Dats ons vleesch ende ons goet,
Wel gecleet ende wel ghescoet,
Wel eten, drinken, zochte slapen,
Dit minnen leke metten papen.
Dus minnen wi ons selven dan.
Wie es hi nu, wijf of man,
| |
[Prozavertaling]
Deze wereld loopt, naar het mij voorkomt, in opperste ellende op zijn eind, zoals de apostel ons vertelt, in wiens werk dit als volgt beschreven staat: op het einde der tijden zullen de mensen zó verdwazen, dat ze alleen nog maar van zichzelf zullen houden en op niets anders uit zullen zijn dan op winstbejag, dat ze zich van de waarheid zullen afwenden en verzinsels en fabeltjes zullen lezen.
Let allemaal maar eens op of het er zo niet aan toegaat in de wereld: van twee dingen houden wij het allermeest - dat heeft de duivel ons geleerd - en dat zijn ons lichaam en onze bezittingen; goedgekleed gaan en goed geschoeid, lekker eten en drinken, en rustig slapen, daarvan houden zowel leken als geestelijken. En op zo'n manier houden wij alleen maar van onszelf.
Het maakt niet uit of het nu vrouwen of mannen betreft, maar wie zet
| |
| |
| |
[Origineel]
Hine aventuert nu metter spoet
Sine edele ziele om taerdsche goet.
Ja, ghierichede wast so zere
Dat winnen gaet vor alle ere;
Want arem man heet emmer sod.
Des ontfaermedi, here God,
Dat wi om desen vulen zac
Onser edeler ziele vergheten,
Daer Dine zide omme was gespleten.
Cume es hi van mi bekent,
Die nu leeft ende waerheit mint,
Maer Tristram ende Lanceloot,
Perchevael ende Galehoot,
Ghevensde namen ende ongeboren,
Hier of willen de lieden horen;
Truffe van minnen ende van stride
Leestmen dor de werelt wide.
Die ewangelie es ons te zwaer,
Om dat soe recht seit ende waer.
Merct een tekin harde clare:
Wie so gherne horen tware,
Hen mach lichte niet gescien,
Men salre noch duegt an zien.
Des radic minen vrienden dan
| |
[Prozavertaling]
er nu niet lichtzinnig zijn edele ziel op het spel, omwille van het aardse goed? Ja, de hebzucht is zo toegenomen dat winstbejag boven iedere vorm van aanzien gaat; want wie arm is, wordt voortdurend voor dwaas versleten. Heb erbarmen, lieve Heer, omdat wij omwille van dit vergankelijke lichaam en omwille van het genot tijdens dit korte leven ons zielenheil uit het oog verliezen, omwille waarvan Uw zijde werd doorboord.
Ik ken heden ten dage bijna niemand meer die geïnteresseerd is in de waarheid; maar over Tristan en Lancelot, over Percheval en Galehoot, verzonnen namen van figuren die nooit bestaan hebben, hierover willen de mensen horen; overal leest men verzinsels over liefde en strijd; het evangelie is te moeilijk voor ons, omdat dat spreekt van het goede en het ware. Hierin kun je het duidelijke bewijs vinden: zij die zo graag de waarheid horen, zullen daar zeker veel goeds in aantreffen. Daarom raad ik nu mijn vrienden aan dat zij zich tot de waarheid zullen keren en de verzonnen verhaaltjes
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat si de waerheit vangen an
Ende laten de boerden varen,
Want de tijt es nu te waren,
Daer die apostel of vorsprac.
Tfolc mint favele ende gemac
Ende om gelt eist datmen waect.
Dus es domesdach genaect!
Maria minen zin verlichte
Nu ic van Fransoyse dichte.
God, Die niet ne wille verliesen,
Die ons sach ende siet dus riesen,
Die sendde ons tesen letsten tiden
Sinen vrient met roden ziden,
Die sine wonden brochte voort
Om dat Hi tvolc, dat leigt versmoort
In svleeschs weilde, in ertscen goede,
In favelen, in overmoede,
Uten sonden wecken soude;
Ende ooc mede, dat Hi woude
Datmens geloofde openbare
Dat hi vray messagier ware,
Gaf Hi hem zinen seghel te dragene,
Sine boodscap mede te jagene.
| |
[Prozavertaling]
laten varen, want de tijd die de apostel heeft voorspeld, is nu werkelijk aangebroken: de mensen hechten aan kletspraatjes en eigen voordeel en men spant zich in om geld te vergaren. De dag des oordeels is nabij!
Moge Maria mijn geest verlichten, nu ik over Franciscus ga vertellen.
God, Die niemand verloren wil laten gaan en Die ziet hoe wij op de verkeerde weg zijn, heeft ons in deze laatste dagen Zijn vriend met de bloedende wond in zijn zijde [Franciscus] gezonden en Hij heeft diens wonden veroorzaakt, omdat Hij Zijn volk, dat ligt ondergedompeld in lichamelijk genot en aards bezit, in sprookjes en in hoogmoed, zou kunnen verlossen uit een leven van zonde. En omdat Hij ook wilde dat men werkelijk zou geloven dat Franciscus Zijn ware boodschapper was, gaf Hij, om de missie voor Hem te vervullen, Franciscus Zijn zegel te dragen, bestaande uit Zijn vijf bloe-
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat waren zine v wonden root.
Noit was here noch so groot
Daer Hi dat tekin bi ute zende,
Sonder nu ter werelt hende
Dat Hi Fransoyse den zegel gaf.
Jacop van Merlant wille hier af
Dichten dor der ghere bede
Dies hem tUtrecht inde stede
Des wilhi hem daer mede gestaden,
Want hi de bidders enten patroon
Minnet, ende beghert den loon.
Nu, broeder Alaerd, lieve gevadre,
Desen rijm, die ic hier vergadre
Dor uwe ordine, bidt onsen Here
Den dichter enten lesers mede,
Dat Hi hem geve herten vrede.
Also als broeder Bom aventure
Int Latijn heeft gedicht ter cure,
So ic best mach ende naest,
Salic hem volgen metter haest,
| |
[Prozavertaling]
dende wonden. Nog nooit was er een mens zo aanzienlijk, dat God hem met dat teken heeft uitgezonden, maar nu, tegen het einde van de wereld, heeft God Franciscus dat zegel gegeven.
Jacob van Maerlant wil hierover vertellen, op verzoek van degenen die hem in de stad Utrecht heel vriendelijk daarom hebben verzocht. Hij wil hun hiermee een plezier doen, omdat hij gesteld is op degenen die het verzoek deden én op hun patroon, en omdat hij verlangt naar de beloning voor zijn werk. Wel, broeder Alaerd, lieve vriend, bid tot onze Heer voor dit dichtwerk dat ik hier samenstel voor uw orde, dat Hij een goede richting aan mijn verzen zal geven, voor de dichter en ook voor de lezers, en dat Hij hun vrede in het hart zal schenken.
Zoals broeder Bonaventura in het Latijn heel mooi geschreven heeft en Franciscus' levensbeschrijving en de wonderen die hij verricht heeft, in zestien hoofdstukken het licht heeft doen zien, zo zal ik hem zo goed en zo letterlijk mogelijk als ik kan nu zonder verder uitstel navolgen.
Het begin van de levensbeschrijving handelt over Franciscus' leven in de wereld.
| |
| |
| |
[Origineel]
Die sine miracle ende sijn leven
In xvi sticken hevet uut gegeven.
Dat beghin van sire viten
Es sijn bekeren in werelt abite.
Tandere, hoe hi bet genaecte
Gode, ende iii kerken maecte.
Torde, hoe hi de ordine zette
Entie regle geprouft bi wette.
Tvierde, hoe die ordine wies
Ende hoe hem de paefs macht gaf dies.
Tvijfte, hoe hi hem zette ten zuren
Ende hoene solaesten de creaturen.
Tseste sine grote vele omoede
Ende God wel jonde dor sine goede.
Tsevende der aremoeden minne
Entie vervulte daer inne.
Tachtende zine goedertierhede,
Daer hi de stomme diere dwanc mede.
Tnegende zine caritate clare
Ende hoe hi wilde sijn maertelare.
Tiende, hoe hi den nerenst dede
Crachtelike ende sere ter bede.
| |
[Prozavertaling]
Het tweede hoofdstuk hoe hij nader tot God kwam, en drie kerken stichtte.
Het derde hoe hij de orde stichtte en de regels werden goedgekeurd door de kerkelijke overheid.
Het vierde hoe de orde groeide en hoe de paus hem er zijn goedkeuring aan gaf.
Het vijfde hoe hij zich zette tot een streng leven en hoe de schepselen hem vertroostten.
Het zesde vertelt over zijn enorme nederigheid, die God in Zijn goedertierenheid zeer begunstigde.
Het zevende over zijn voorliefde voor de armoede en de verzadiging daarin.
Het achtste over zijn goedertierenheid, waarmee hij stomme dieren onderwierp.
Het negende over zijn oprechte liefde en hoe hij martelaar wilde zijn.
Het tiende hoe hij zich vol ijver en overgave toelegde op het gebed.
| |
| |
| |
[Origineel]
Tellevenste verstannesse der scrifturen
Ende hoe hi propheteerde ter curen.
Twalefste, hoe nerenst sijn predeken was
Ende hoe hi den menigen genas.
Tortiende vanden wonden vive,
Die hi droech in zinen live.
Tfiertende sine verduldechede
Ende sinen edelen ende mede.
Tvichtende, hoe men auctoriseerde
Ende hoe menne translateerde.
Tachterste some miracle groot
Die gesciede na sine doot.
Ende om datic Vlaminc bem
Met goeder herte biddic hem,
Die dit Dietsche sullen lesen,
Dat si mijns genadich wesen.
Ende lesen sire in somich woort
Dat in haer land es ongehoort:
Men moet om de rime souken
Misselike tonghe in bouken:
Duuts, Dietsch, Brabants, Vlaemsch, Zeeus,
Walsch, Latijn, Griex ende Hebreeus.
Om vray thoudene rijm ende zin
Help mi Fransois; dits tbeghin.
| |
[Prozavertaling]
Het elfde over zijn begrip van de bijbel en over hoe juist hij voorspellingen deed.
Het twaalfde hoe vurig zijn prediken was en hoe hij menigeen genas.
Het dertiende over de vijf wonden die hij gedurende zijn leven droeg.
Het veertiende over zijn lijdzaamheid en ook over zijn edele levenseinde.
Het vijftiende hoe men hem heilig verklaarde en hoe men zijn relieken overbracht.
Het laatste over enkele grote mirakelen die na zijn dood geschiedden.
En omdat ik Vlaming ben, vraag ik hun die dit Diets zullen lezen, uit de grond van mijn hart dat ze mij niet te hard zullen vallen. En wanneer zij soms een enkel woord in mijn werk lezen dat in hun landstreek niet bekend is: men moet omwille van het rijm in boeken naar allerlei talen zoeken: Duits, Nederlands, Brabants, Vlaams, Zeeuws, Frans, Latijn, Grieks en Hebreeuws. Om daarbij de inhoud van het werk naar waarheid weer te geven, moge Franciscus mij bijstaan. Hier volgt het begin.
| |
| |
| |
[Origineel]
I
Dits tbegin van sire viten
Ende sijn bekeren van werelt abiten.
Een man was tAssise inde port,
Die men Fransoise nomen hoort,
Wies gedincnesse es gebenedyet.
Want onse Here, Diet al vryet,
Die voorsachne so goedertierlike
In benedixien soete ende rike,
Dat Hine lieflike verloste
Ute des arems levens wantroste,
Ende vervuldene mildelike
Metter ghifte van hemelrike.
Want al was hi in lichteden
Metten jongelingen vander steden
In sire jueghet up gevoet,
Ende, na dien datti lettren verstoet,
Om gewin na daertsce wet,
Ne sette metten jongelinghen
| |
[Prozavertaling]
I
Dit is het begin van zijn levensbeschrijving; het vertelt over hoe hij in de wereld leefde.
Er woonde in de stad Assisi een man met de naam Franciscus, wiens nagedachtenis gezegend is. Want onze Heer, Die het al beschermt, begenadigde hem zodanig met zoete, rijke zegeningen dat Hij hem liefdevol verloste uit het treurige bestaan van de op de wereld gerichte mens en hem overvloedig vervulde met de genade van het hemelrijk. Want al was Franciscus samen met de andere jongelingen uit zijn stad in zijn jeugd in lichtzinnigheid opgevoed, en, nadat hij had leren lezen en schrijven, opgeleid voor de handel om geld te verdienen volgens aardse wetten, toch had God zijn pad zodanig behoed dat hij nooit meeging met de andere jongelingen die de lusten van het zwakke vlees najoegen, ook al was hij graag blij en vrolijk.
| |
| |
| |
[Origineel]
Die om svleeschs crancheit ginghen,
Al was hi gherne blide ende vro.
Ende al plachi coopmanscepe also,
Sine hope ne lach niet anden scat,
Als coopman die niet wart zat.
Want die inadren van Fransoise juegt
Waren dor gaen met vulre duegt,
Dat hem vanden hemelscen Vader
Dat hi an daerme, ons Heren lede,
Drouch so grote ontfarmichede.
Die lieberaelheit sonder liegen
Wies met hem up al vander wiegen
Ende adde sine herte so vervult,
Datti niet als een verdult
Der ewangelien diemen las.
Want hi hem selven telker stat
Achte te gevene wie so bat
Ende meest wildi hem daer toe keren
Dat hi gewoeghe der minne ons Heren.
Dat hi sire coopmanscepe plach,
Datti enen aermen weder zede,
Die hem de minne Gods vorlede;
Nochtan waest jegen zine sede.
Doch bepensde hi hem ter stede
| |
[Prozavertaling]
En ook al dreef hij handel, hij zat niet te vlassen op grote hoeveelheden geld, als een koopman die daar nooit genoeg van krijgt. Want de inborst van de jonge Franciscus was vervuld van een grote deugdzaamheid, die hem door de hemelse Vader was ingegeven, zodat hij de armen en behoeftigen - de ledematen van Jezus Christus - een diep mededogen toedroeg. Deze vrijgevigheid bezat hij van kinds af aan en die had zijn hart zo vervuld dat hij niet, als een dwaas, doof was voor de betekenis van het evangelie, dat hij hoorde voorlezen. Want hij nam zich steeds weer voor te geven aan wie daar ook maar om vroeg, en dat deed hij nog het allerliefste aan iemand die sprak van de Liefde van onze Heer.
Het gebeurde hem op zekere dag, toen hij bezig was met zijn handel, dat hij een arme, die hem de Liefde Gods voor ogen hield, een aalmoes weigerde; dat was echter tegen zijn gewoonte. Maar hij bedacht zich onmiddel-
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende keerde tsire herte daer
Ende liep den andren naer
Ende heeftene mildelike vorsien.
Dat hijs nemmermee ne dade,
Waer datmen hem dor Gods minne bade,
Waert datti adde wat te geven.
Vort mee helti al zijn leven
Met miltheden scone ende groot
Ende hier bi wies hi met eren
Grootlike in de gracie ons Heren.
Hi plach te segne sonder waen
Sint hi Gode adde an gedaen,
Datti des plach inde tijt
Datti drouch dat leec abijt:
Ons Heren minne in enigen dagen,
Dat sine herte plach alte male
Te verwandelne om de tale.
So sochte was hi ende so mate,
Ende van seden so ghesate,
Gedogich ende gewandrich mede,
Meer dan macht heeft smenscen zede,
Milde gevende sonder clagen,
Meer dan zijn goet conde gedragen.
| |
[Prozavertaling]
lijk, ging bij zijn hart te rade, liep de man na en gaf hem overvloedig. En meteen beloofde hij God dat hij zoiets nooit weer zou doen en wanneer men hem iets zou vragen omwille van Gods Liefde, hij zou geven indien hij dat kon. Vanaf dat moment heeft hij zich zijn gehele leven met grote goedertierenheid aan deze belofte gehouden, tot aan zijn dood toe. Hierdoor groeide hij tot zijn eer in de genade van onze Heer. Hij verklaarde steeds dat, vanaf het moment dat hij zich tot God had gekeerd, dat zo zijn gewoonte was in de tijd dat hij nog in de wereld leefde: iedere keer wanneer hij openlijk zou horen gewagen van de Liefde des Heren, veranderde er iets in zijn hart door die woorden. Hij was zo zachtmoedig en bescheiden, zo eenvoudig in zijn manier van doen, verdraagzaam en ook inschikkelijk, meer dan het de menselijke natuur [uit zichzelf] mogelijk is, en hij gaf overvloedig, zonder klagen, nog meer dan zijn vermogen toeliet.
| |
| |
| |
[Origineel]
Die jonclinc, daer ment an sach,
Te bloeyene nacht ende dach.
Dit dochte i voor tekin wesen,
Dat noch namaels soude na desen
Die benedixie vanden trone
Up hem comen harde scone.
Een man was doe tote Assisen,
Simpel zere in alre wisen.
Van hem bewanen wi ons mede,
Dat hem God te wetene dede:
Als hi uptie strate vernam
Dat Fransois hem jegen quam,
Heefti den mantel of gedaen
Ende spreeddene tsinen voeten zaen
Ende seide, Fransois ware mede
Wel waert alre waerdichede,
Als i die noch herde zaen
Grote dinc soude ane vaen,
Alle die hem an Gode keren.
Fransois selve die niet verstaet
Te hem waert ons Heren raet,
Want sijn vader dedene waken
Ende pinen te uterliken saken,
Entie crancheit der menscelijchede
| |
[Prozavertaling]
Door een dergelijke deugdzaamheid kwam deze jongeman in zijn jeugd tot grote bloei, zoals men kon zien. Dit leek er een voorteken van te zijn dat hem in zijn verdere leven de hemelse zegening te beurt zou vallen.
Er woonde toen in Assisi een man, zeer eenvoudig in alle opzichten. Van hem vermoeden wij dat God hem op de hoogte had gebracht van Franciscus' bestemming: toen hij Franciscus op straat eens zag aankomen, trok deze man zijn mantel uit, spreidde die snel uit voor zijn voeten en zei dat Franciscus alle achting waard was, omdat hij iemand was die weldra iets groots zou aanvangen, waarom eenieder die in God geloofde hem eer zou bewijzen.
Maar Franciscus zelf begreep nog niet wat voor bedoelingen God met hem had, want zijn vader liet hem zich inspannen en ploeteren voor schone schijn, en de zwakheid van de menselijke natuur trok hem ook tot het lagere.
| |
| |
| |
[Origineel]
Dwankene te nedren dingen mede.
Dus was oncont den jongelinge
Te merkene demelsce dinge,
Ende ooc ongewone ter sake
Hoe hi de gifte ons Heren smake.
Ende, want vernoy ende ziechede
Verstannesse te meniger stede
Ghevet ten geesteliken horne,
Cam up hem zinen vleesce te torne
Gods hande, diene verkeerden wale,
Want hi vel in langer quale,
Die zinen lechame so versleet
Om de siele te makene gereet
Die soetheit shelichs Geest tontfane,
Entie te gevoechne daer ane.
Ende hem sine cracht comen was,
Dedi hem met goeden cleden
Scone pareren ende gereden,
Ende voer daer hem te zine stoet.
Enen rudder datti gemoet,
Edel, arem, qualike gecleet.
Sijns ontfarmede hem gereet.
Hi ontcledem daer ter stede
Daer merct datti in enen dede
| |
[Prozavertaling]
Daarom had de jongeman niet geleerd acht te slaan op hemelse zaken en wist hij ook niet hoe hij de gaven Gods zou kunnen genieten. Toen, omdat leed en ziekte vaak begrip geven aan wat men slechts in de geest kan horen, troffen Gods handen hem om zijn lichaam te pijnigen, waardoor hij totaal veranderde, want hij werd het slachtoffer van een langdurige ziekte die zijn lichaam uitputte, waardoor zijn ziel ontvankelijk gemaakt werd om de zoetheid van de Heilige Geest te kunnen ondergaan en zich daarnaar te schikken.
Daarna, toen hij van deze ziekte hersteld was en zijn krachten weergekeerd waren, liet hij zich fraai uitdossen in mooie kleren en ging op pad, naar waar hij zijn moest. Hij ontmoette een edele ridder, arm en slecht gekleed, en kreeg onmiddellijk medelijden met hem: hij ontkleedde zich terstond en kleedde de man met zijn eigen kleren. Bedenk nu dat Franciscus toen twee
| |
| |
| |
[Origineel]
Tweerhande dogedachtichede:
Teen es, alsic ebbe gemect,
Des edels scaemte heefti gedect,
Enten aermen metten goede
Verlicht van sire aermoede.
Nachts daer na, als de jongelinc
Up sijn bedde rusten ghinc,
Vertoochdem God, die goedertiere,
i palaes scone ende diere
Met rudders wapenen behangen
Ende met roden crucen bevangen;
Om dat hem die ontfarmichede
Die hi den armen rudder dede
Dor den coninc vanden trone
God vertoghen zoude scone,
Dat Hijt hem vergelden soude
Met dieren lone menichfoude.
Doe hi vraechde wies dat ware,
Wort hem geandwoord openbare
Dat sijn ende sire rudders mede
Ware algader die chierhede.
Als Fransois wart onwaken,
Want dat nochtoe niet sijn moet
Ter betekenesse ons Heren,
| |
[Prozavertaling]
soorten liefdedienst tegelijkertijd verrichtte: de eerste was, naar ik begrepen heb, dat hij de schaamte van de edelman heeft weggenomen, en de tweede dat hij de arme met zijn bezittingen verlichting heeft gegeven van zijn armoede.
De volgende nacht, toen de jongeling zich op zijn bed te ruste legde, toonde de goedertieren God hem in zijn droom een prachtig, kostbaar paleis, behangen met ridderwapens en bedekt met rode kruisen, omdat God hem duidelijk wilde laten zien dat Hij Franciscus voor de barmhartigheid die hij de arme ridder bewezen had omwille van de Koning van het Hemelrijk, veelvuldig en rijkelijk zou belonen. Toen Franciscus vroeg aan wie dat alles toebehoorde, werd hem duidelijk geantwoord dat al die kostbaarheden van hem en zijn ridders waren.
De volgende morgen, toen Franciscus wakker werd en zijn verstand de voortekenen van God nog steeds niet kon bevatten, omdat hij dingen die
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende hi niet conste bekeren
Dinc die men van buten siet,
Watter bi mach zijn bediet
Int ware datmen niet mach sien,
Bewaendi hem wel in dien,
Dat groot geluc ende ere lach
In den droom dien hi daer sach.
Bedi so heefti voor acht,
Als die gone die clene wacht,
Wat God met hem wille bestaen,
Dat hi wilde in Poelgen gaen
Tote i hovesschen milden grave
Rudders ordine, mocht hem gescien,
Als hi in drome adde gesien.
Doe gevel hem daer na zaen,
Als hi den wech soude bestaen
Ende hi quam ter naester poort,
Heefti nachts Gode gehoort
An hem sprekende vriendelike:
‘Wie machti, Fransois, bet maken rike,
Arem oft rike, here of knecht?’
Fransois andwoorde na trecht,
Want hem dochte ongelijc zere
Arem knecht ende rike here:
‘Die rike here hevets bet macht.’
| |
[Prozavertaling]
men uiterlijk waarneemt, niet kon verstaan als tekenen van waarheden die je niet kunt zien, had hij er toch wel een vermoeden van dat de droom die hij zojuist gehad had, grote gelukzaligheid en eer betekende.
Daarom besloot hij, omdat hij nog maar weinig vermoedde wat God met hem voorhad, naar Apulië [landstreek in Zuidoost-Italië] te gaan naar een hoofse, vrijgevige graaf om door hem in de ridderstand verheven te worden, als hem dat zou lukken, zoals hij in zijn droom gezien had.
Maar spoedig daarna, toen hij op weg was gegaan en in de dichtstbij gelegen stad was aangekomen, hoorde hij 's nachts de stem van God vriendelijk tot hem spreken: ‘Franciscus, wie zou jou beter rijk kunnen maken, een arme of een rijke, een heer of een knecht?’ Franciscus vond dat een arme knecht en een rijke heer twee zeer verschillende dingen waren en antwoordde daarom: ‘De rijke heer kan dat beter.’ Daarop antwoordde de almachtige
| |
| |
| |
[Origineel]
Doe andwordem de Gods cracht:
‘Twi laetstu den here om den knecht dan
Ende Gode om enen armen man?’
Fransois antwoorde daertoe:
‘Wat wiltu, Here, datic doe?’
Onse Here sprac: ‘Kere te lande;
Dat visioen, datic di zande,
Heeft an hem geestelike cracht:
Dat sal vervullen de Gods macht,
Na dien dat Hem genoeget,
Niet als smenscen herte voeget.’
Tileke ter dageraet daer naest
Keert hi tAssisen metter haest,
Om tvisioen vander nachts tide,
Als of hi van onderhorichede ware
Bede speghel ende exemplare,
Ende ombeet ons Heren wille.
Voort waert meer lude ende stille
Ende bat al sonder sparen
Der goedertierheit ons Heren,
Dat Hine daer toe moeste keren,
Dat Hi hem vertogen woude
Wat hi best begripen soude.
Alse bi costumen ende bi der seden
Vander eenpaerliker beden
| |
[Prozavertaling]
God: ‘Waarom stel je dan de heer achter bij de knecht, en God bij een armzalig mens?’ waarop Franciscus antwoordde: ‘Wat wilt U, Heer, dat ik doe?’ ‘Keer terug naar huis,’ sprak onze Heer, ‘de droom die Ik je gestuurd heb, heeft een geestelijke betekenis en de almachtige God zal het waar maken zoals het Hem behaagt en niet zoals het de mens goeddunkt.’
Bij het krieken van de dag keerde Franciscus haastig naar Assisi terug, rustig en blij om de droom van die nacht, als een spiegel en voorbeeld van onderdanigheid en wachtte op de wil van onze Heer. Hij staakte van toen af aan al zijn koopmansbezigheden en vroeg vurig om de goedertierenheid van onze Heer, opdat Hij hem zou willen laten zien waarmee hij het beste zou kunnen beginnen. Toen, tijdens de beoefening van dit aanhoudend gebed, begon in hem het vuur van de liefde voor onze Heer hevig te branden. De
| |
| |
| |
[Origineel]
i vier der minnen van onsen Here
Begonste in hem wassen zere.
De minne, die hem cam van Gode,
Dedem al, dat wi hier loven,
Versmaden als oft niet ware;
Dat hi vonden adde den scat
Die so vaste lach geborgen.
Recht als i wijs coopman vul zorgen
Die hi vant, hem maken quite
Al sijns goets, groot ende clene,
Dese scat ende dose margarite
Daer of spreict dese vite,
Sijn der ewangelien woort
Ende ic ombintse den leken voort.
Mattheus spreict: ‘Dat hemelrike
Draget recht des scats gelike,
Die de man geborghen vint
Inden acker. Want hine mint,
Bedect hine, ende coopt den acker dan.’
Die acker nu, merct hier an,
Es die leringe van hemelrike,
Entie scat draget tgelike
Vander begherte vanden trone.
| |
[Prozavertaling]
liefde die van God tot hem kwam, deed hem alles versmaden wat wij hier op aarde prijzen, als ware het niets, en door zo te handelen voelde hij zich in zijn hart alsof hij een schat had gevonden die veilig verborgen had gelegen. Precies als een verstandig en zorgzaam koopman wilde hij, om de parel die hij gevonden had, zich ontdoen van al zijn bezittingen om alleen díe parel te kunnen verkrijgen [zie Matt. 13:44-45]. - Deze schat en de parel waarover dit heiligenleven spreekt, symboliseren de woorden van het evangelie en ik verklaar die woorden nu verder voor leken. Mattheüs zegt: ‘Het hemelrijk lijkt met recht op een schat, die een man verborgen vindt in een akker; omdat hij er blij mee is, bedekt hij hem en koopt vervolgens de akker.’ [zie Matt. 13:44]. Let nu op: die akker symboliseert de leer van het hemelrijk en de schat lijkt op het verlangen naar de hemel. Als een goed koopman kocht
| |
| |
| |
[Origineel]
Desen acker cochte Fransois scone,
Als hi algader zine sinne
Leide in der ewangelien minne,
Ende ooc dien geborgen scat
Drouchi in dat erdsche vat
So bedect, dat noit viant
Wech hem dien te nemene ne vant.
Echt seget Mattheus mede,
Dat i coopman in meneger stede
Ene vant hi, die hem goet dochte.
Van joyen vercochti doe tsine
Ende cochte de margarite fine.
Die margarite die wi loven,
Dats die soetheit van hier boven;
Hens niemen so ongeraect,
Geeft hem God dat hire eens smaect.
Alle erdsche dinge dinct hem zijn
Bitter, zuur ende fel aysijn.
Dese waest dat Fransois cochte
Ende gaver omme al dat hi brochte.
Nochtoe conste hi niet bekinnen
Hoe hi dat soude beghinnen,
Sonder dat hem alre meest
Quam te voren in zinen geest,
Dat coopmanscepe die geestelic es,
Heeft hare beghin in des,
| |
[Prozavertaling]
Franciscus deze akker, toen hij al zijn zinnen zette op de liefde voor het evangelie, en ook die verborgen schat droeg hij mee in zijn lichaam, zo goed verstopt dat het de duivel nooit zou lukken die van hem af te nemen.
Daarna zegt Mattheüs ook nog dat een koopman overal naar mooie parels zocht; één vond hij er die hem aanstond. Uit vreugde verkocht hij toen al zijn bezittingen en hij kocht die kostbare parel. Deze parel, die wij hier prijzen, dat is de zoetheid van het hemelrijk; er is geen mens zo onvolmaakt of God vergunt het hem dat hij die zoetheid eens proeft. Alle aardse zaken komen hem dan bitter voor, en zuur als wrange azijn.
Deze parel was het die Franciscus kocht en waarvoor hij alles gaf wat hij bezat. Toen wist hij nog niet hoe hij alles moest gaan doen, alleen kwam het hem voor dat het geestelijke koopmanschap begint met het minachten
| |
| |
| |
[Origineel]
Datmen de werelt ebbe onwaert,
Entie Gods rudderscap begaert,
Wilhi comen ten beghinne,
Sie, dat hi hem verwinne.
Up i plein bider ere ziden
Van Assisen, vander stat.
Een lazers gemoeten up dat.
Want hi up hem quam onversien
Wart hi zere vervaert van dien,
So dat hi hem hevet bedacht,
Ende penst om dat hi hevet voracht
Hem ter vulmaecteit te kerne,
Dat hi hem best pijnt te lerne
Hoe hi hem zelven verwinne,
Beghert hi ons Heren minne
Ende wille hi Zijn rudder wesen.
Te voet beetti hi daer met desen
Ende loopt om te cussene den man.
Die lasers boot die hant dan
Om te ebbene der caritate.
Die gaf hem Fransois tsire bate
Fransois die zat up na dien;
Al omme ende omme heefti gesien:
Upt velt breet, slicht ende wijt
| |
[Prozavertaling]
van de wereld en dat hij, die verlangt een ridder van God te worden, ervoor moet zorgen dat hij zichzelf overwint.
Eens reed Franciscus op een open vlakte buiten Assisi. Daar kwam hem een melaatse tegemoet. Omdat hij hem zo onverwachts tegenkwam, werd Franciscus erg bang voor de man. Maar toen bedacht hij zich en herinnerde zich dat hij zich had voorgenomen een volmaakt leven te gaan leiden, zodat hij er maar beter moeite voor kon gaan doen te leren hoe hij zichzelf kon overwinnen, als hij de liefde van onze Heer begeerde en Zijn ridder wilde zijn.
Hij sprong onmiddellijk van zijn paard en liep op de man toe om hem te kussen; de melaatse hield zijn hand op om een aalmoes te ontvangen. Die gaf Franciscus hem en hij kuste hem met grote goedertierenheid. Hierna
| |
| |
| |
[Origineel]
Ne zachi niemene daer ter tijt.
Hier omme began hem wonderen so.
Ooc wort hi blide ende vro
Ende loveder omme onsen Here.
Ooc so achti voort waert mere,
Datti soude in meerren dingen
Clemmen vort, wils God gehingen.
Voort waert meer so plachi das,
Datti ghinc daert woeste was,
Daert goet wenen ende carmen dede,
Daer hi in groter zerichede,
In versuchtene nacht ende dach,
Meer dan men vertellen mach,
Was, ende zonder rusten bat.
Na lange bede verdiendi dat,
Dattene God bi Sire genaden
Gehoren wilde ende beraden.
Want doe hi dus up enen dach
Biddende in ere woesteden lach
Ende hi, met uutbernende zinne,
Al was bevaen inde Gods minne,
Vertoochdem Jhesus Cristus dare
Als Hi ant cruce geslegen ware.
Die ziele die in hem lach,
Versmalt van jammere alte male,
| |
[Prozavertaling]
steeg Franciscus weer op zijn paard; hij keek naar alle kanten om zich heen: op die grote, uitgestrekte vlakte zag hij niemand. Daarover verwonderde hij zich zeer en hij werd ook blij en vrolijk en loofde onze Heer om dit alles.
Van toen af aan deed hij zijn best om tot nóg grotere hoogten te stijgen, als God dat zou toestaan. Vanaf die tijd ging hij vaak naar afgelegen plaatsen, waar hij vrijuit kon wenen en klagen en waar hij verbleef en onophoudelijk bad, in grote droefheid, dag en nacht diep zuchtend, te veel voor woorden. Na lang bidden werd hij beloond, doordat God zijn gebed genadevol wilde verhoren en hem raad wilde geven.
Want toen hij op zekere dag zo op een eenzame plaats in gebed verzonken was en hij met laaiend hart geheel vervuld was van de Liefde Gods, openbaarde Jezus Christus Zich aan hem, zoals Hij aan het kruis genageld was. Toen Franciscus Hem aanzag, smolt zijn ziel geheel en al van droefheid
| |
| |
| |
[Origineel]
Entie gedincnesse also wale
Der passien ons Heren ende Sire smerten
Wort so geprent in sire herten
Ende so diepe daer in geboort,
Dat hi vander stonde voort,
Die passie die onse Here an nam,
Cume van groter zuchten machte
Ende van weenne ooc met crachte,
Alst zelve ondecte de man,
Als hi der doot naken began.
Die Gods man verstont daerbi voort
Der vrayer ewangelien woort,
Die spreect: ‘Wiltu Mi volgen an,
So verloochene dijns selves dan
Ende drach dijn cruce ende volch Mi naer!’
Dit verstont Fransois al daer.
Voort waert meer dede an de goede
Den geest van der aermoede
Enten zin van omoedicheden
Entie minne van goedertierheden.
Want te voren, horen wi bedieden,
Scuwedi van den lazersen lieden
Tgeselscap ende tgemoet nochtan.
Ja sachise van verren an,
Hi wort al vervaert van zinne.
| |
[Prozavertaling]
en de gedachtenis aan het lijden van onze Heer en aan Zijn smart werd in zijn hart geprent en wortelde zich daar zo diep in dat hij vanaf dat moment, als hij dacht aan het lijden dat onze Heer had ondergaan, bijna niet meer kon door het vele zuchten en het hevige wenen, zoals hij het zelf later meedeelde, toen hij het moment van zijn dood naderde. De man Gods begreep uit dit alles het woord van het waarachtig evangelie, dat zegt: ‘Wanneer je Mij wilt volgen, verloochen dan jezelf, draag je kruis en volg Mij.’ Dit alles zag Franciscus nu in.
Vanaf die tijd huldigde de goede man het beginsel van armoede en de liefde tot ootmoedigheid en goedertierenheid. Want voor die tijd, zo horen wij, had hij de omgang met melaatsen steeds gemeden; zelfs wanneer hij hen maar in de verte zag, werd hij al bang. Maar nu, omwille van de liefde voor onze Heer, die Zich volgens de profeet vertoonde als melaatse en verachte-
| |
| |
| |
[Origineel]
Maer nu, dor ons Heren minne,
Die hem, na den prophete, verbaerde
Als i lazers ende i onwaerde,
Wilde versmaden al te male,
Diende hi metter milder hant
Den lazersen, daer hise vant.
Haer huus besachi menich waerven
Ende gaf hem tsine thare bedaerven,
Ende met ontfarmicheit van gronde
Custi hare hande ende hare monde.
Den aermen broodbidders gemene
Ne gaf hi niet dat zine allene,
Maer hi begherde in sijn gedochte,
Hoe hi hem zelven hem geven mochte.
Die hi mildelike hem gaf;
Nu ontnaeyde hi ende scueretse dicken
Ende cledetse metten sticken,
Als hi anders in der hant
Hem te gevene niet ne vant.
Aermen papen dedi goet mede
Met groter onderdanichede,
Ende garenst gaf hi openbare
Ten ornemente vanden outare,
Om dat hi wilde delen met eren
Emmer anden dienst ons Heren,
Entie mede helpen voeden,
| |
[Prozavertaling]
lijke, omdat Hij Zichzelf geheel en al wilde wegcijferen, nu gaf Franciscus met gulle hand wanneer hij melaatsen ontmoette. Hij bezocht hun leprozenhuis dikwijls, gaf hun zijn bezittingen en kuste hun handen en mond met een diep medelijden. Alle arme bedelaars gaf hij niet alleen zijn bezit, maar hij piekerde erover hoe hij zichzelf aan hen zou kunnen geven. Nu eens trok hij zijn kleren uit en gaf hun die met gulle hand, dan weer tornde hij ze los, verscheurde ze en kleedde hen met de stukken, wanneer hij niets anders had om hun te geven. Ook voor arme geestelijken was hij goed en het allerliefst schonk hij geld voor de misgewaden, omdat hij op eervolle wijze wilde delen in de dienst van onze Heer en degenen die onze Heer dienden wilde bijstaan in hun levensonderhoud.
Toen hij in diezelfde tijd als pelgrim naar de Sint-Pieter in Rome wilde
| |
| |
| |
[Origineel]
Die tons Heren dienste stoeden.
Als hi tien tiden zoude te waren
Te Sint Pieters te Rome varen
Als pelegrijm, sachi tier ure
Aldaer voor die keerke dure
Vele aermer lieden daer ter stede.
Dor sine grote goedertierhede
Ende dor der armoeden minne
Sachi den aremsten daer inne.
Sine cledren gaf hi hem dan
Ende nam zine doerselen an.
Dien dach heefti daer leden
Met sonderlangher vroylicheden
Van zinne ende al na den geeste,
Onder ghere aermer feeste,
Om dat hi wilde scuwen zere
Der werelt glorie ende hare ere
Enter ewangelien vulmaectede
Van grade te grade clemmen mede.
Sijn vleesch te dooddene pijndi zere,
Dat hi tcruce van onsen Here,
Dat hi in sire herten drouch,
Buten droege bloot genouch.
Fransois dede dese dinghe
Niet versceden zonderlinghe
Uut deser werelt, spreect de vite.
| |
[Prozavertaling]
gaan, zag hij daar, voor de deur van de kerk, veel armen. Door zijn grote goedertierenheid en zijn liefde tot de armoede zocht hij onder hen de allerarmste: hem schonk hij zijn kleren en zelf trok hij zijn lompen aan. Die hele dag heeft hij daar doorgebracht in opperste vreugde te midden van al die armen, omdat hij de eer en glorie van de wereld wilde schuwen en ook tree voor tree wilde opklimmen naar de volmaaktheid van het evangelie. Hij deed alle mogelijke moeite om zijn lichaam te doen versterven, opdat hij het kruis van onze Heer, dat hij al in zijn hart meedroeg, ook duidelijk zichtbaar zou dragen. Dit alles deed Franciscus nog niet totaal afgescheiden van deze wereld, noch door zijn leefwijze noch door zijn kleding, zo vertelt zijn levensverhaal ons.
|
|