ciscus' leefregel door de paus wordt verteld in de beide hiernavolgende fragmenten. Maar in het ruim 10.000 verzen tellende dichtwerk staat nog veel meer te lezen. In de proloog vóór het eerste hoofdstuk (eveneens hierna gepresenteerd) geeft Maerlant een uitgebreide inhoudsopgave. Het Middelnederlands vertelt van de goede werken die Franciscus tijdens zijn leven verrichtte, van de genezingen die hij deed, van zijn wijze van prediken en ook hoe hij ‘stomme dieren dwanc [onderwierp]’. Maar ook dood, heiligverklaring, overbrengen van relieken en de vele wonderen die na de dood van een heilige geschieden, waren in de Middeleeuwen vaste, min of meer verplichte, onderdelen van het genre ‘vita’ of heiligenleven, waartoe Sinte Franciscus leven behoort.
In een passage die lastig te begrijpen is voor wie niet van de problematiek op de hoogte is, spreekt de proloog bovendien over de vijf wonden die Franciscus tijdens zijn leven ontving. We hebben hier te maken met stigmatisatie, het verschijnsel dat heiligen soms wonden of littekens vertonen op dezelfde plaatsen als Christus' kruiswonden: de handen, de voeten en de zijde. Van Franciscus van Assisi wordt aangenomen dat hij een van de eersten is geweest die een dergelijke stigmatisatie vertoonde. Sindsdien zijn er verscheidene gevallen van geconstateerd en opgetekend, voor het merendeel bij vrouwen.
Niet alleen over de inhoud van het werk, maar ook over bron en opdrachtgever, geeft de proloog informatie. Na een sombere inzet over het naderende einde van de wereld - alle tekenen wijzen erop - en een klacht over de literaire voorkeuren in zijn tijd, vertelt Maerlant op wiens verzoek hij zijn heiligenleven heeft gedicht: de Franciscanen van het klooster ‘tUtrecht inde stede’ hebben hem erom gevraagd. Daarom zal Maerlant het bekende werk van ‘broeder Bom aventure’, de heilige en kerkleraar Bonaventura (± 1217-1274), zo getrouw mogelijk in Dietse verzen weergeven.
De proloog eindigt met de passage over de ‘misselike tonghe’ [verscheidene dialecten], een soort verontschuldiging van de dichter voor het feit dat zijn lezers en toehoorders in zijn werk misschien woorden zullen aantreffen die hun vreemd in de oren klinken. Maar om een rijmpaar mooi rond te krijgen is het weleens gemakkelijk uit de woordenschat van een ander dialect of zelfs een vreemde taal te kunnen putten.
Dat Jacob van Maerlant gesteld was op Sint Franciscus, de patroon van de Utrechtse minderbroeders, zoals hij in de proloog verklaart, is duidelijk te merken in het gehele werk. Franciscus' leven in armoede, zijn begaan zijn met het lot van armen en minderbedeelden en het afzien van aards bezit, genieten de sympathie van de dichter. Een dergelijke thematiek spreekt op veel plaatsen in het omvangrijke werk van Jacob van Maerlant, maar toch wel het duidelijkst in Sinte Franciscus leven.