| |
Rijmbijbel, 3e fragment, vs. 28456-29115
[Origineel]
Ten vijften daghe quam der na
Sijns was, want het stont also.
Heft vernomen ende verstaen
Bi eenen juede, diet hem seide,
Over berch ende over heide
Dat hi beligghe Josephus.
In der ghelike, in der ghebare,
| |
[Prozavertaling]
niemand was begraven. Daar legden zij het lichaam van Jezus in. Maria Magdalena en nog een andere vrouw hadden gezien waar Hij was neergelegd. Diep bedroefd gingen zij naar huis om samen kostbare specerijen klaar te maken om het lichaam te kunnen zalven op de dag na de zaterdag, want naar de door God ingestelde wet moesten zij eerst de komende sabbat vieren.
Op de vijfde dag kwam Josephus vanuit Tiberias in Jotapata, waar men blij was met zijn komst, want het was er slecht gesteld. Toen Vespasianus dit te horen kreeg van een joodse informant, stuurde hij Placidus erop uit om Josephus en de stad te belegeren. Vespasianus was blij en beschouwde het
| |
| |
| |
[Origineel]
Van Gods alven hier toe comen,
Dat hi den stouten enten vromen,
Den vroetsten van den vianden,
Hebben soude in sine handen,
Ghelijc als of an hem allene
Der jueden macht stonde al ghemene.
Placidus die quam ghevaren
Met m ridders tere scaren
Dat hem Josephus niet ne ontwike.
Ten naesten daghe quam aestelike
Met al den herre Vaspasiaen
Ende dede sinen tenten slaen
An die nordside van der stede
vii stadien, ende oec mede
Up eenen ul, al daer ne mochten
Sien de viande dies rochten,
Alsi oec hadden, weet vor waer,
Om te mersene haren vaer,
Niemen ne purde, weder no vord.
Die Romeine behilden te waren
Die pord omme met iii scaren.
Mar dese wanope sonder waen,
Dat si niet ne mochten ontstaen,
| |
[Prozavertaling]
als een teken van Gods voorzienigheid dat hij de dapperste, sterkste en slimste van zijn vijanden in handen zou krijgen, alsof de kracht van de joden alleen van Josephus afhankelijk was. Placidus kwam met een leger van duizend soldaten en omsingelde Jotapata, opdat Josephus hem niet zou kunnen ontsnappen.
De volgende dag, in alle haast, volgde Vespasianus met het gehele leger en sloeg ongeveer 1250 meter ten noorden van de stad zijn kamp op, op een heuvel, waar de vijanden hem zouden kunnen zien, zodat ze nog banger zouden worden; en ze werden inderdaad zo bang dat niemand zich buiten de stad waagde.
De Romeinse soldaten omringden de stad met drie legerscharen. Maar juist de wanhoop om het feit dat ze niet konden ontkomen, maakte de joden
| |
| |
| |
[Origineel]
Want niet ne maect den man so bout
De Romeine daden eenen stod
Up den mur, mar die van binnen
Lieten hem so saen niet winnen,
Mar si drevense bet of saen.
Met slingherers ende met scutters mede.
Dar jeghen dat vast was de stede,
Begonsti den mur bestaen.
Josephus ward vervard saen
Ende met hem al de jueden mede,
De porten hebsi up ghedaen
Ende de Romeine so bestaen
Dat si met groter manlicheden
Wonder daden buter steden.
Ende oec worder vele der harre belopen,
Want ghelijc dat van wanopen
De jueden worden sterc ende stout,
Gheliker wijs so worden bout
Die Romeine van scamelheden.
Dus streedmen sere buter steden.
Bede met crachte ende met wijsheden,
| |
[Prozavertaling]
dapper, want in tijd van oorlog maakt niets de mens zo onverschrokken als de nood.
De Romeinen deden een aanval op de stadsmuur, maar de mensen in de stad gaven zich niet zo gauw gewonnen en sloegen de aanval al snel af. Daarna kwam Vespasianus met slingeraars en boogschutters. Op de plaats waar de stad het sterkst was, begon hij een aanval op de muur. Josephus, en met hem alle joden, waren bang Jotapata te zullen verliezen. Ze openden de poorten en vielen de Romeinen zo onverschrokken aan dat ze wonderen verrichtten buiten de stadsmuren. Toch werden er ook onder hen veel verslagen, want net zoals de joden sterk en dapper werden uit wanhoop, zo werden de Romeinen heldhaftig uit schaamte.
Zo vocht men hevig buiten de stadsmuren en de Romeinen vochten zowel
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende die jueden met grammen moede,
Ghelijc dat vechten die verwoede,
So dat men dien dach duere vacht
Al. Den strijt versciet die nacht.
Der Romeine waerre vele ghewont,
xiii blever dar dod ter stont
Ende van den jueden x ende sevene,
Gherooft van haren levene.
Ten derden daghe dar na quamen
Ende de jueden quamen ter werre
Anderwarven jeghen therre.
Men street v daghe an de mure,
Mar die scaemte maecte sture
Die Romeine up die van binnen.
Doch ne wasser an gheen winnen,
Want die jueden ontsaghen niet
Al de cracht ende al tferdriet
Dat de Romeine gheleesten mochten.
Ende de Romeine, die sere vochten,
Ne wilden om dod no om leven
Dat assaut oec niet begheven,
Al was die stad vast ende goet.
Wel naer up eene rootsche al.
Dar onder was so diepe een dal
| |
[Prozavertaling]
met kracht als met verstand, maar de joden met woede, zoals iemand vecht die razend is, zodat de strijd de gehele dag door duurde. De nacht maakte een einde aan de strijd. Onder de Romeinen waren er veel gewond en dertien omgekomen, terwijl bij de joden zeventien mensen van het leven beroofd waren.
Op de derde dag daarna verzamelden de Romeinen zich weer en de joden maakten zich opnieuw op voor de verdediging. Men vocht vijf dagen lang bij de muur, maar schaamte maakte de Romeinen nog eens te meer gebeten op de mensen in de stad. Er was echter geen overwinnen aan, want de joden waren niet bang voor alle aanvallen en ellende die de Romeinen hun konden toebrengen. En de Romeinen, die hevig streden, peinsden er geen moment over om de aanval op te geven, ook al was de stad moeilijk in te nemen.
Jotapata lag namelijk bijna geheel op een rots. Daaronder bevond zich
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat niemen nederward dat gras
Ghesien mochte watter onder was.
Mochtmen ghenaken der pord,
Aldar de berch enden began.
Dar Josephus, die vroede man,
Hadde ghedaen maken sulke mure
- Ne hadde ghedaen die aventure -
Diemen winnen niet ne mochte,
Al ward dat menre here toe brochte.
Vaspasiaen die sach die stede
So vast, bi naturen mede,
Ende de jueden, stout ende starc.
De sine riep hi in een parc
Ende hiet dat si droeghen dracht
Ende dar toe haeldmen hout ende stene
Ende al tfolc dat droech ghemene,
Verdecht met targen ende met scilden.
Mar die de stad van binnen hilden
Ende worpen vier ghemene,
Dar si de targen ende de dracht
Verbernden die lach in die gracht.
Nochtan ward an haren danc
De gracht vervult omme lanc
| |
[Prozavertaling]
zo'n diep ravijn dat niemand het gras beneden op de grond kon zien. Alleen vanaf de noordzijde, waar de berg lager was, kon je de stad benaderen. En op die plaats had de wijze Josephus een muur laten bouwen - die stond daar dus niet bij toeval -, die onneembaar was, ook al zou je er met een heel leger op afgaan.
Vespasianus zag de stad, zo versterkt ook door haar natuurlijke ligging, en hij zag de onverschrokken, sterke joden. Hij riep zijn mannen in het legerkamp bijeen en beval hun materiaal aan te dragen en de gracht om de stad te dempen. Hiertoe droeg men hout en stenen aan; iedereen werkte mee, waarbij ze zich beschermden met schilden. Maar de mensen in de stad schoten pijlen en gooiden stenen en brandende fakkels, waarmee ze de schilden en ook het hout waarmee de gracht gedempt werd, in brand staken.
Maar ondanks alle inspanningen van de joden werd de gracht volledig
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende eenen dijc so hoghe ghedraghen;
Dar up eenen hoghen mur, dar in laghen
Scutters, die die van der stede
Quetsten ende wonden mede.
Josephus, die sere was vroet,
Hoe hi dit verwerren mochte,
So dat hi grote bome brochte
Ende stacse ten castelen ud.
Dar an hinc hi meneghe ud
Nat ende cleedde al omme den mur,
So dat hi niet achte al ghestur.
Dar onder dedi maechen liede,
Waest lief, waest leet den Romscen diede,
Ende maecte hogher c voete
Eenen mur met groter ommoete
Boven den ouden die dar stoet,
Dit dochte wesen dien van Rome
Ghelijc eenen vremden drome,
Die teerst waenden ebben ghehat
In haer hand liede ende stad.
Mar dese forche ende dese werre
Brochte an meerre wille ende gherre
Vaspasiane de pord te winne;
Want de jueden met stouten sinne
| |
[Prozavertaling]
gedempt en er werd een hoge wal opgetrokken met daarop een hoge borstwering, waarachter zich boogschutters bevonden die de mensen in de stad verwondden.
Josephus, die heel wijs was, overlegde bij zichzelf hoe hij dit kon verijdelen en liet grote balken aanvoeren, die hij vanaf de stadsmuren naar buiten liet steken. Daaraan bevestigde hij natte dierenhuiden en bekleedde zo de gehele muur, zodat die niets te vrezen had van de hevige aanvallen. Onder die bescherming zette hij metselaars aan het werk, tot grote ergernis van de Romeinen en maakte hij een muur van meer dan honderd voet hoog boven op de oude muur die daar stond, en daarop vele hoge gevechtstorens.
Dit leek de Romeinen, die net nog dachten de stad en de bevolking meester te zijn, een boze droom. Maar dit krachtsvertoon en deze tegenstand maakten Vespasianus nog vastbeslotener Jotapata te veroveren; want de joden, dapper geworden door de bescherming van de nieuwe muur, waag-
| |
| |
| |
[Origineel]
Dor den troost van haren mure,
Liepen dicke in daventure
Buten den mure ende namen roof
Ende vochten dat de moude stoof
Ende verbernden up die Romeine
Logen ende tenten ghemeine,
Tfolc hiet van den stride staen
Ende wilde met honghere die stede
Winnen, ende met goeden vrede.
Dus hiet hi alle dudganghe belegghen,
Mar die van binnen, horic segghen,
Hadden tfulle te harre behout,
Mar dat hem ghebrac sout,
Ende waters hadsi cleine,
Want dar ne was ghene fonteine.
Mar reinwater hadsi in pitten,
Doch te somere, in der hitten,
Alst doe was doe mense belach,
Rein hilt selden dar, nacht of dach.
Water gheven den gheburen,
So dat die Romeine vernamen
Ende waenden wel dat si de stad te samen
Hebben saen in haer hand.
| |
[Prozavertaling]
den zich nu vaak buiten de stadsmuren en plunderden en vochten dat het stof in de rondte stoof. Ze staken op grote schaal schuren en tenten van de Romeinen in brand, totdat Vespasianus bevel gaf de strijd te staken, omdat hij de stad nu wilde proberen te overwinnen door middel van uithongering, zonder geweld. Daarom gaf hij bevel alle stadsuitgangen te bezetten; maar in de stad had men, naar ik heb horen zeggen, meer dan genoeg mondvoorraad om in leven te blijven. Alleen zout ontbrak en ze hadden weinig water, want er was geen bron in Jotapata. Wel beschikten ze over regenwater, in putten, maar in het heetst van de zomer - wat het juist was toen de stad belegerd werd - regende het daar maar heel zelden lang aan een stuk, noch 's nachts, noch overdag. Josephus liet de bevolking op rantsoen water geven en zodra de Romeinen dit hoorden, dachten ze de stad spoedig in hun macht te hebben.
Toen Josephus dit hoorde, hing hij druipnatte kleding over de muren,
| |
| |
| |
[Origineel]
Ten mure ende stelpste dar tghelud,
In dier ghelike, in dier ghebare
Als offer waters te clatte ware.
Als dit die Romeine saghen,
Begonstem sware behaghen.
Vaspasiaen die ward belopen
Dat hi niet ne wonne die stede
Met durste, no met honghere mede
Ende ward te rade dat hise saen
Met wapinen wilde bestaen.
Dit was al dat de jueden begerden,
Want si saghen, haerre verden
Mochtsi niet vlien uten onvrede,
Noch verwerren oec die stede.
Dies hadsi liever in den strijt
Te stervene, in corter tijt,
Dan van den honghere oft van den dorste
Te doghene smertelike borste.
Josephus vant oec andren raet,
Na dien dat hem dus sware staet:
Dart ongheweghe was over al,
Sendi boden die in die stede
Brochten alle bedurste mede.
| |
[Prozavertaling]
net alsof er water in overvloed was, en smoorde hiermee het gerucht in de kiem. Toen de Romeinse soldaten dit zagen, werd het hun droef te moede.
Vespasianus begon eraan te twijfelen of hij Jotapata door watergebrek of door uithongering zou kunnen veroveren, en besloot daarom de strijd snel te hervatten. En dit was nu precies wat de joden wilden, want ze zagen wel in dat ze niet uit de ellende zouden kunnen ontsnappen, en dat ze evenmin hun stad nog konden verdedigen. Daarom verkozen zij te sterven in de strijd, in korte tijd, in plaats van vreselijke honger of dorst te lijden.
Omdat het er zo slecht met hem voorstond, bedacht Josephus nog iets anders: door een [bij de Romeinen] onbekend en bijna onbegaanbaar dal stuurde hij boodschappers uit, die allerlei levensmiddelen naar de stad moesten brengen. Hij gaf bevel, dat ze, als ze langs de Romeinse wachtposten kwa-
| |
| |
| |
[Origineel]
Hi hiet, alsi ten wachters quamen,
Dat si ruwe velle an namen
Ende over ande ende over voete gaen,
So warsi als honde ghedaen.
Van diere lust quam hem grod goet
Ontier dat therre verstoet
Als hi beleghen was aldus,
Dat men niet langhe van danen vord
Ende hadde sijns levens vaer,
Ward so dat hi bleve daer,
So dat hi metten besten raet
Nam tonfliene na dat staet.
Mar de meente wards gheware
Ende quamen up hem teere scare,
Ende baden dat hise niet ne liete,
Want hi ware van haren verdriete
Trooster ende hulpe allene.
Si wilden gherne alle ghemene
Vor hem sterven: hi waer al here
Ende vlo hi oec, en ware gheen eere
Van sinen vrienden nu so staet.
Josephus decte sinen raet
| |
[Prozavertaling]
men, dierenvellen moesten aantrekken en op handen en voeten lopen, zodat ze op honden zouden lijken. Door deze list kwam er heel veel de stad binnen, tot het Romeinse leger erachter kwam en het dal nu in zijn geheel ging bewaken.
Toen hij uiteindelijk zó in het nauw gebracht was, zag Josephus in dat ze vanaf dat moment de stad niet veel langer zouden kunnen houden en hij vreesde voor zijn eigen leven als hij nog langer in Jotapata zou blijven, zodat hij gezien de situatie het plan opvatte te ontsnappen met de sterkste van zijn mannen. Maar hier kreeg de bevolking lucht van en de mensen gingen met z'n allen naar hem toe om hem te smeken hen niet te verlaten, want hij was de enige hoop op redding in hun ellende. Ze wilden graag massaal voor hem sterven: hij was immers hun heer, en wanneer hij nu van zijn vrienden zou vluchten, zou dat niet eervol zijn. Josephus verborg zijn bedoelingen en zei
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende seghet dat hi begert de vlucht
Om de Romeinen te doene vrucht.
Hine mach binnen niet vele doghen
Ende comt hi buten, hi sal poghen
Herre gadren ende met stride
Die stad onsetten in corten tide
Ende dar in vroemt hi hem niet,
Sonder dat dat Romsce diet,
Up de pord strijt al ghereet.
De meentucht ne achte al te male,
Cleen no grod, om dese tale.
Kinder, wijf, grod ende clene,
Tsinen voeten ende bidden ende baden,
Dat hise niet ne liete verladen
Ende hi hem niet ne wilde ontflien.
Hem ne mochte niet messcien
Als langhe als hi met hem ware,
Seide, hi wilde met hem bliven
Ende hem aldaer laten ontliven.
Ende hem quam in sinen moet
| |
[Prozavertaling]
hun dat hij juist wilde vluchten om de Romeinen te verontrusten. Binnenin de stad kon hij niet veel uitrichten, maar als hij de stad uit zou kunnen komen, zou hij proberen de Romeinen schade toe te brengen. Hij zou door heel Galilea troepen verzamelen en dan weldra met geweld de stad kunnen ontzetten. In de stad was hij van geen enkel nut, behalve dan dat de Romeinen zouden doorgaan met de belegering, omdat ze wisten dat hij in de stad was.
Maar het volk sloeg totaal geen acht op zijn woorden. Kinderen, vrouwen, oud en jong, wierpen zich wenend aan zijn voeten en smeekten hem dat hij hen niet in de steek zou laten en dat hij niet van hen weg zou vluchten. Zolang hij bij hen zou zijn, kon hun niets gebeuren, zodat Josephus uiteindelijk zei dat hij bij hen zou blijven om samen met hen de dood tegemoet te gaan.
| |
| |
| |
[Origineel]
Wanhope, als een die es verwoet
Ende seide: ‘Vriende, nu eist tijt
Dat men aneva den strijt!
Hier nes gheen ontgaen, wie soet becrone.
Bi Gode, hets eerlic ende scone
Dat men gheve tlijf om deere.
Men besta de viande so sere
Ende men doe so grote mord,
Dat ment telle emmermeer vord!’
Dit sprac hi, ende hi heft bestaen
Metten besten den wijch saen.
Uter steden es hi ghestreken
Ende ghinc hare lijtchen breken.
Ja, toten Romscen pawelioenen
Ghinc hi ghelijc den lioenen.
Hare ingiene hieu hi ende brac
Ende verbernedse ende onstac.
Dus vacht hi iii daghe ende nachte
Up die Romeine met crachte.
Vaspasiaen mercte ende sach
Dat die Romeine nacht ende dach
Van den jueden namen scade
Ende hiet met wisen rade,
Alsise udwaerd saghen striken
Dat si vor hem souden wiken
| |
[Prozavertaling]
Nu overviel hem een enorme wanhoop, als bij iemand die razend is, en hij zei: ‘Vrienden, nu is de tijd gekomen dat we werkelijk gaan vechten! Er is geen ontkomen meer aan, al zouden we willen. Bij God, het is nu een goede zaak een eervolle dood te sterven. Laten we de vijand nu zo ongenadig aanvallen en zo uitmoorden, dat men er eeuwig over zal spreken!’
Dit alles zei Josephus en hij opende meteen de strijd met zijn dapperste soldaten. Hij deed een uitval vanuit de stad en doorbrak de Romeinse barricaden. Ja, als een leeuw rukte hij op tot aan de tenten van de Romeinen. Hij hakte in op hun belegeringswerktuigen, vernietigde ze en stak ze in brand. En zo vocht hij drie dagen en nachten uit alle macht tegen de Romeinen.
Vespasianus merkte wel dat de Romeinen dag en nacht te lijden hadden van de joden en gaf wijselijk bevel dat, wanneer zijn troepen de joden weer een uitval zagen doen, ze hun aanvallen moesten ontwijken en niet vechten,
| |
| |
| |
[Origineel]
Want tfolc was ghierech om de dod:
En doet gheen volc argher nopen
Mar dien scutters van Arabie
Ende dien slingherers van Surie
Ende den werpers van ingienen
Dien hiet hi den jueden dienen
Ende dese wederstontse ghereet.
Dit dinc was den jueden leet.
Nochtan liepsi binnen scoten,
Dicke scuerden ende verdreven,
Want si ne gaven niet om tleven.
Binnen desen hadde Vaspasiaen
Eene dracht ten mure ghedreghen saen.
Met eenen ingiene hiere toe quam,
Dat die Romeine heten i ram
Ende es i boom, verhisert voren,
Al yserin hooft ende horen,
Dat hanct, oft an eene galghe hinghe,
Met repen vaste sonderlinghe.
Dat trectmen achter ende steect vord.
En es so vaste mur omme pord,
Omme lanc hi ne scuert der mede.
| |
[Prozavertaling]
want dit volk verlangde naar de dood: geen enkel volk is immers strijdbaarder dan een wanhopig volk. Maar de Arabische boogschutters, de Syrische slingeraars en de stenenwerpers moesten het de joden lastig maken en die weerstonden hen voortdurend.
De joden leden hier danig onder, maar toch liepen zij het schootsveld van de Romeinen weer binnen waar ze voortdurend de troepen doorbraken en uiteen dreven, omdat ze immers de dood niet meer vreesden.
Ondertussen had Vespasianus snel een stellage naar de muur laten brengen. Hij zette iets in dat de Romeinen een ram noemen; dat is een balk, aan de voorkant beslagen met ijzer, dus net alsof hij een ijzeren kop en ijzeren horens heeft, die met heel stevige banden aan een dwarsbalk hangt. Die balk trekt men eerst naar achteren en dan duwt men hem weer naar voren: er is geen stadsmuur zo sterk of hij bezwijkt er vroeg of laat onder. Met deze stormram ging Vespasianus de stadsmuur te lijf.
| |
| |
| |
[Origineel]
Hier mede bestont hi de stede.
Oec settensi jeghen die cantele
So vele scutters telken dele
Dat niemen mochte sien up den mur.
Die ram stac eene steke stur
Ende die van binnen roepen begonnen,
Recht als de port waer ghewonnen.
Mar Josephus vant eenen sin
Jeghen sine steken heft hi ghedaen
Sacke vul stroes hanghen saen,
So dat den mure niet ne mesquam.
Dies waren die Romeine gram
Ende namen langhe perchen der jeghen
Ende dar an sickelen ghesleghen,
Dar si de sacke mede of sneden,
So dat si met ghenendecheden
An den mur hurten den ram.
Want die mur versch ende niewe was,
Dat hi niet ne conde ghenesen das,
Hi ende de sine liepen ten viere
Ende worpen van den mure neder
An drie steden vord ende weder
| |
[Prozavertaling]
Ook lieten de Romeinen zoveel schutters de muren onder schot houden dat niemand van de joden zich er nog op waagde. De stormram deed een eerste hevige aanval en de mensen binnen de muren begonnen te schreeuwen, alsof de stad al ingenomen was. Maar Josephus bedacht een middel waardoor de stormram minder schade zou aanrichten: hij liet zakken, gevuld met stro, langs de muren hangen om de klappen op te vangen, zodat er niets met de muur zou gebeuren. Hierom waren de Romeinen woedend en ze pakten lange staken, waaraan ze sikkels hadden vastgemaakt waarmee ze de zakken lossneden, waarna ze weer ijverig op de muur losbeukten.
Zo gauw Josephus inzag dat hij, tenzij men hem snel te hulp zou komen, de muur niet voor instorten kon behoeden, omdat die nog maar pas gemetseld en nog nat was, namen hij en zijn mannen hun toevlucht tot het vuur en gooiden vanaf drie plaatsen van de muur brandende zwavel en pek naar beneden, waarmee ze in zeer korte tijd alle grote, kostbare belegeringswerk-
| |
| |
| |
[Origineel]
Ghemaect met sulfre ende met pecke,
Ende verbernden corteleke
Die grote ingiene ende die diere
Dar die Romeine meneghentiere
Cost ende pine hadden ghedaen.
Nu sijn si verdorven saen.
Nu hord, welke manlichede
Dat hier somech juede dede:
Een juede, hiet Eleazarus,
Warp van den mure, wi lesent dus,
Eenen groten steen die hi nam
Dat hi thooft brac. Al te handen
Spranc hi neder ten vianden
Ende brocht ten mure ghedraghen.
Mar die scutters die dat saghen,
Scoten met v scichten duere.
Doch clam hi weder up die muere
Ende viel dod van sinen wonden.
ii andre broedre dar stonden,
Die spronghen neder in den tas
Ende dorbraken de Romsce scaren
Die vor hem weken te waren.
Dar toe Josephus ende de sine
Liepen toe met groter pine
| |
[Prozavertaling]
tuigen verbrandden die door de Romeinen met zoveel moeite geconstrueerd waren. Zo werd alles vernietigd.
Hoor nu wat voor dappere daden enkele joden hier verrichtten. Een man met de naam Eleazar gooide een grote steen, die hij had opgetild, vanaf de muur boven op de kop van de stormram, zodat die afbrak. Vervolgens sprong hij van de muur af, midden tussen de vijandelijke soldaten en droeg de kop naar de muur. Maar de boogschutters die dit zagen, doorboorden hem met wel vijf pijlen. Toch klom hij weer de muur op, waar hij toen, zwaargewond, neerviel en stierf.
Twee broers, Philippus en Netiras, sprongen vanaf de muur midden in het strijdgewoel en doorbraken de Romeinse troepen, die voor hen op de vlucht gingen. Hierna deden Josephus en zijn mannen een uitval en staken
| |
| |
| |
[Origineel]
Met viere menech instrument
Ende de lichen van den herre,
Die vor die stad stonden ter werre.
Mar die Romeine vercoeverden weder,
So dat si den ram, die dar neder
Ghevelt was, na den middach
Weder rechten van dar hi lach
Ende bestonden ter selver stad
Den mur, al dar si teersten tgat
Hem pijnden te brekene duere.
Al dar scod een van den muere
Vaspaciane, al dar hi stoet,
Een quareel dor sinen voet.
Dat herre ward vervard al gader:
Het dochtem wesen haer vader.
Mar als hem ghebonden was sijn voet,
Elkerlijc bestont de stede
Ende al den Romeinen mede.
Om te wrekene sheren smerte
Hadde elc Romein wille ende herte.
Eelc trooste andren ter aventure
Mar Josephus ende de sine,
| |
[Prozavertaling]
overal oorlogswerktuigen in brand, alsook de barricaden van het leger, die ter verdediging voor de stad lagen. Maar de Romeinen herstelden zich weer, zodat ze de stormram die even na de middag vernield was, weer overeind konden zetten en rammeiden de muur op dezelfde plaats waar ze de eerste keer hadden geprobeerd een bres te slaan.
Op dat moment schoot iemand vanaf de muur Vespasianus een pijl door zijn voet. Het gehele Romeinse leger werd bang: zij beschouwden Vespasianus allen als hun vader. Maar toen zijn voet verbonden was, werd Vespasianus woedend. Iedereen viel met vernieuwde kracht aan. Iedere Romein stond te popelen om de pijn, zijn bevelhebber aangedaan, te wreken. Zij moedigden elkaar aan en stormden op de stadsmuur af.
Josephus en zijn troepen hadden weliswaar heel wat te verduren van
| |
| |
| |
[Origineel]
Hadden van steenen die men warp,
Ende van meneghen scichte scarp,
Ne scieden niet van den mure,
Mar si werden den assaut sture:
Vier ende yser ende steene
Worpsi up den ram ghemene.
Dat diede lettel ofte niet,
Want dat verwaten juedsce diet
Bleef up den mur so vele dod,
Die men dar warp ende scod
Ende menne finierde nacht no dach,
Want men nacht de jueden sach
Wandren arde wel ter cuere
Men warp met manghe of de cantele
Ende de grote turre gheele.
Dar een bi Josephus stoet
Quam hem een manghe steen int ghemoet
Die thooft van den buke sloech
Ende meer dan i scutmael wel droech.
Dar ward gheworpen een wijf dod
Die doe ghinc met kinde grod,
Dat haer de lechame scuerde ontwee
Tkint metten stene enen vlooch!
(Hi screeft diet sach ende niet ne looch.)
| |
[Prozavertaling]
stenen en scherpe pijlen, maar ze weken niet van de muur en verdedigden zich heftig tegen de aanvallen: met fakkels, stukken ijzer en grote stenen bekogelden ze de stormram. Maar dit alles haalde nauwelijks iets uit, want het vervloekte joodse volk sneuvelde daar op de muur in groten getale door de stenen en pijlen die op hen afgeschoten werden.
En ze hielden niet op, overdag noch 's nachts, want ook bij nacht konden de Romeinen de joden, door de vuren op de muur, heel duidelijk zien. Met grote katapulten schoten ze de borstweringen en de torens op de muur aan flarden. Een steen uit zo'n katapult raakte een man die in de buurt van Josephus stond, waardoor zijn hoofd van zijn lichaam werd gescheiden en een paar honderd meter verderop neerviel. Een hoogzwangere vrouw werd dodelijk getroffen; haar buik scheurde open en het ongeboren kind vloog tientallen meters met de steen door de lucht! (Hij die dit alles opschreef, heeft het met eigen ogen gezien en nog nooit gelogen.)
| |
| |
| |
[Origineel]
Binnen was ghescrei van wiven.
Up den mur moester menech bliven,
So dat die side van den mure
Dar men vacht al duerentuere,
Al waest van den bloede rod,
Ende van den doden die hop so grod
Dat die ghene die buten vochten
Up den canteel clemmen mochten.
Wat so vaer of vrese dede
Ne ghebrac niet snachts der stede.
Dus vachtmen an Jotapata.
Nochtan waest den daghe na
Ende de mur brac vor den ram.
Doe worden de jueden gram
Ende ghinghen te arnaschsce staen
Vor tgat, ende die Romeine saen
Brigghen leiden up die mure.
Dar dogheden si hare aventure.
Tilicke brochte Vaspasiaen
Sijn volc ende waent de stad wel vaen.
Hi ordinerde metter vaerd
Wie bestaen soude den scaerd.
Datter niemen uter stad nonfare.
Slingherers setti, ende scutters mede,
Ende hiet leederen an die stede
| |
[Prozavertaling]
Vanuit de stad klonk het geschrei van vrouwen. Op de muur verloren veel mensen het leven, zodat de kant van de muur waar de strijd geleverd werd helemaal rood zag van het bloed. De stapel doden was zo hoog dat de mensen die buiten de muur vochten zó op de borstweringen konden klimmen. De meest angstaanjagende en verschrikkelijke dingen gebeurden er die nacht. Zó hevig werd er om Jotapata gestreden. Toch bezweek de muur pas tegen de ochtend onder de stormram. Toen werden de joden woedend en ze gingen geharnast in het gat staan, terwijl de Romeinen enterbruggen naar de muur sloegen. Zo ondergingen de joden toen hun lot.
Vroeg in de ochtend verzamelde Vespasianus zijn troepen. Hij dacht dat hij Jotapata nu spoedig zou kunnen innemen en gaf bevel wie er bij de bres in de buurt moest blijven. Andere troepen verspreidde hij, zodat er niemand uit de stad zou kunnen ontsnappen. Hij posteerde slingeraars en boogschutters en liet ladders tegen de stadsmuur zetten op plaatsen waar die nog intact
| |
| |
| |
[Origineel]
Setten, dar die mur was gheel,
Dar up te clemmene liede een deel,
Om dat die stonden vor den scaerd
Ende men den scaerd dan idel vonde.
Josephus, die vele conde,
Vernam wel des raeds een deel
Ende dar die mur al was gheel
Setti doude teere scaren,
Ende met hem die vermoiet waren.
Hi ende de stercste van der stad
Ghinghen ter werre vor dat gat.
Hi seide hoe si souden striden
Ende hi seide al dar ten tiden:
‘Elc vechte met stouter hand,
Niet als te verwerne tland,
Mar te werkene in der ghebare
Als of al tland verloren ware:
Ebt doude dende vor u oghen,
U wijf, u kinder die ghedoghen
Moeten den Romscen overmoet.
Die plaghe die hier na comen moet
Wreect up hem diese doen sullen!’
Doe mochtmen horen vervullen
Al die stad met groten weene.
| |
[Prozavertaling]
was, waarop vervolgens soldaten moesten klimmen, om te zorgen dat de joden die voor de bres in de muur stonden daarheen zouden gaan en de Romeinen die dan onbewaakt zouden aantreffen.
De wijze Josephus doorzag Vespasianus' bedoelingen. Op plaatsen waar de muur nog overeind stond, posteerde hij de oudere en vermoeide soldaten ter verdediging. Met de sterkste mannen ging hij vervolgens het gat in de muur verdedigen. Hij instrueerde hen hoe ze moesten vechten en zei hun: ‘Laat iedereen dapper vechten, niet om het land te verdedigen, maar met de gedachte dat het gehele land verloren is. Denk eraan dat de bejaarden zullen omkomen, denk aan jullie vrouwen en kinderen die de wreedheid van de Romeinen zullen ondergaan. Wreek de rampspoed die hierna zal volgen op hen die ze zal veroorzaken!’
Toen kon je vanuit de stad een aanhoudend geweeklaag horen. Alle
| |
| |
| |
[Origineel]
Saghen dat gheberechte staen
Al omme met vianden bevaen,
Dat harnasch blecken ende de swerde,
Dat niemen ontflo sire verde.
Die slod in husen Josephus,
Om dat si niet de man aldus
Vervaren souden met haren wene.
Doe ghinc hi ten scarde ghemene
Ende die Romeine leiden haer planken.
Dar mochtmen horen briescen, janken
Meneghen horen, meneghe busine
Ende die dach van den sonne scine
Ward verdonkert al gheel,
Dar vlooch so menech quareel.
Josephus' ghesellen dochten
Om sijn leren al dat si mochten.
Dar men de brigghe leide te mure
Peensde elc om sijn aventure
Ende lieper up eer die Romeine,
Ende worden met hem strijds ghemeine.
Niet ne lietsi hem verdriven
Eer si viellen, bi drien, bi viven,
Of haer vianden vallen daden.
Mar de jueden worden verladen,
| |
[Prozavertaling]
vrouwen en kinderen zagen de heuvels rondom bedekt met vijanden, ze zagen de harnassen en zwaarden schitteren en beseften dat er geen ontkomen meer aan was. Al deze huilende en jammerende mensen sloot Josephus op in hun huizen, zodat ze met hun gekerm de mannen geen angst aan zouden jagen. Vervolgens begaf hij zich naar de ingestorte muur, terwijl de Romeinen doorgingen met het plaatsen van ladders.
Toen weerklonk er een geschal van horens en bazuinen en het daglicht werd verduisterd, zoveel pijlen vlogen er rond. Josephus' mannen hadden zijn woorden voortdurend in het hoofd. Op plaatsen waar de Romeinen loopbruggen tegen de muur maakten, zetten zij alles op het spel, sprongen erbovenop, nog vóór de Romeinen, en begonnen met hen te vechten. Ze lieten zich niet verdrijven voor ze zelf, met drie of vijf tegelijk, sneuvelden, of voor ze hun tegenstanders hadden verslagen. Maar de joden kwamen in het nauw,
| |
| |
| |
[Origineel]
Want weltijt so eene Romsce scare
Vermoiet was, so quam al dare
Versch volc, die dat ontsetten.
Dit moeste den jueden letten.
Doe quamen die Romeine te samen,
Verdect met targen die si namen,
Ende wonnen de brigghe int ghestur,
So dat si quamen up den mur.
Ende als Josephus dat sach,
Mar hi vant eenen raet ter nod:
Met heeter olien hi begod,
Al wallende, up haer scilde.
Wilde dat volc, of ne wilde
Dat menech den mur neder vel,
Dien al duer soden was sijn vel.
Als nu spronghen si van den wedoeme,
Als nu crompsi te gader some,
Ende dar ne was gheen weder keren,
Want die perse van den heren
Die achter quamen was so grod.
Mar den Romeinen ghebrac niet
Werre no cracht in haer verdriet,
Noch oec den jueden wijshede.
| |
[Prozavertaling]
want iedere keer wanneer een Romeinse eenheid uitgeput was, kwam er nieuwe aanvoer om deze af te lossen. En dit misten de joden.
De Romeinen vormden één front, beschermd door schilden, ze namen de loopbruggen in en beklommen de muur. Toen Josephus dit alles zag, kreeg hij het vreselijk benauwd, maar er viel hem in deze hachelijke situatie een plan in: hij goot hete olie, kokend en wel, op de Romeinse schilden. En of de Romeinen nu wilden of niet, velen vielen van de muur, met ernstige brandwonden. Ze sprongen nu eens heen en weer van de pijn en krompen dan weer ineen, maar het had geen zin te proberen om te keren, want de druk van de troepen achter hen was veel te groot.
Zo werden er veel gedood, maar ondanks alle ellende ontbrak het de Romeinen niet aan gevechtskracht, evenmin als het de joden aan vernuft ontbrak.
| |
| |
| |
[Origineel]
Si liepen toe in lanc so mee.
Mar die jueden weder vonden
Eenen lust in corten stonden:
Ghesoden, dar die Romeine quamen
Ende gotent up die planken saen.
Doe ne mochter niemen up ghestaen,
Hi ne viel van den planken neder
Haer entaer, vord ende weder,
So datter vele bleven dod.
Vaspasianus sach dese nod
Ende dedse van den stride keren.
Dar bleven van den juedscen heren
Ende meer dan ccc dar ter stont.
Dus was ghevochten, sonder saghe,
In wedemaent de xx daghe.
Vaspasianus trooste dat here
Ten stride na dese werre,
Ende dede de dracht in curten daghen
Bet ogher an de mure draghen,
Ende dar up maken, sonder moete,
Ende met ysere jeghen brand
Wel verdect an elken cant,
| |
[Prozavertaling]
Al had de kokende olie de Romeinen veel schade bezorgd, toch bleven ze voortdurend aanstormen. Maar de joden bedachten prompt een volgende list: ze namen gekookte venkel en goten die op de loopbruggen op plaatsen waar de Romeinen eroverheen wilden komen. Toen kon er niemand meer op de planken blijven staan [door de gladheid], of hij nu voor- of achteruit wilde, zonder er aan alle kanten af te vallen, en weer sneuvelden vele Romeinen.
Vespasianus zag de penibele situatie aan en riep zijn troepen terug. Uit het joodse leger werden zes mensen gedood en er waren meer dan driehonderd gewonden. Dit gevecht vond plaats op 20 juni.
Hierna sprak Vespasianus zijn troepen moed in om opnieuw tot de aanval over te gaan. Hij liet de belegeringswerktuigen langs de muur in korte tijd nog hoger maken, met daarop torens van vijftig voet hoog, aan alle kan-
| |
| |
| |
[Origineel]
Dar in scutters ende slingherers mede
Die sere souden moien de stede.
Dit was eene dinc die sere ghinc na
In desen so quam dar mare
Dat dar bi eene stede ware,
Hiet Affata, die sere ware
Ghehaet al der Romscer scare.
Ende met hem herre ghenoech ter cuere.
Nochtan naemsi buten den strijt
Die si verloren in corter tijt,
Ende weken in haer stede;
Mar die Romeine quamen mede
Ende volchden hem so up die hielen
Dat si ter porten in up hem vielen.
Mar dandre porten hadsi vaste
Jeghen maghe ende jeghen gaste.
Die van binnen bleven al dod;
Dat buten was cleen ende grod
Trajanus die besach dat wale,
Dat die pord was sonder man.
| |
[Prozavertaling]
ten met ijzer beslagen om ze brandbestendig te maken en op die torens boogschutters en slingeraars die de stad moesten bekogelen. Dit was heel gevaarlijk voor de inwoners van Jotapata.
Onderwijl deed het bericht de ronde dat daar in de buurt een stad was, Jaffa genaamd, die zich de vijandschap van het Romeinse leger op de hals gehaald had. Om de stad te onderwerpen stuurde Vespasianus er Trajanus met een groot leger op af. Jaffa had twee stadsmuren, maar de inwoners van de stad bonden buiten de muren de strijd aan, een strijd die zij al snel verloren, waarop ze hun stad invluchtten. Maar de Romeinen zaten hen zo dicht op de hielen, dat ze de bevolking bij de eerste muur al inhaalden. De poort in de tweede muur hielden de mensen vanuit de stad stevig gesloten, zowel voor hun medebewoners als voor de Romeinse soldaten.
De mensen in de stad zouden uiteindelijk allemaal omkomen en tussen de beide stadsmuren stierven er twaalfduizend.
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat hi dar met herre quame
Ende hi ghene stede up name.
Dar quam Titus al te hand
Ende wan de pord vechtendre hand.
Dar ne behilt gheen man sijn lijf;
Worder ghevanghen in die stede
xxi hondert ende xxx mede.
Versleghen waerre onder eer ende naer
xv dusent, weet vor waer.
In Galilee ghesciede dese slach
In junius, up den xvsten dach.
Jotapata, die vaste stede,
Die haer met groter manlichede
Onthouden hadde langhen tijt,
Die was altoes in den strijt;
Mar up den xlviisten dach
Datter therre voren ghelach,
Ward deve hoghe ende de dracht
Boven mure met groter cracht.
Doe quam een vluchtech van binnen saen
Ende dedem verstaen sonder sparen
Datter lettel liede binnen waren
Ende van wakene ende van wonden
Vercranct waren nu ten stonden.
| |
[Prozavertaling]
Trajanus zag dat er niemand meer in de stad was die zich nog zou verdedigen; hij liet Titus [zoon van Vespasianus] een boodschap sturen om te komen met een leger om de stad in te nemen. Titus kwam onmiddellijk en veroverde de stad stormenderhand. Geen mannelijke inwoner bleef in leven en van de kinderen en vrouwen werden er 2130 gevangen genomen. Zo werden er, bij de strijd tussen de muren en daarna, in totaal vijftienduizend mensen gedood. Dit bloedbad in Galilea vond plaats op 15 juni.
Jotapata, de onneembare stad, die al zo lange tijd manhaftig had standgehouden, was ondertussen nog steeds in de strijd verwikkeld. Maar op de zevenenveertigste dag van de belegering staken de bouwwerken die de Romeinen in de stadsgracht hadden opgeworpen ver boven de muur uit. Toen kwam er een overloper uit de stad bij Vespasianus en die vertelde hem dat er zich nog maar weinig mensen binnen de stadsmuren bevonden, die bovendien door slaapgebrek en verwondingen inmiddels ernstig verzwakt waren. Met
| |
| |
| |
[Origineel]
Mar met luste ende met sinne
Mochtmen comen totem inne,
Want slapens plaghen si an den dach.
Dan mochtmense winnen sonder slach.
Vaspasiaen gheloofdem clene,
Want dar te voren haddi allene
Ghevaen eenen juede van binnen
Dar hi niet an mochte bekinnen,
Met passien, noch met pinen mede,
Hoe dat stonde in die stede,
Mar om sterven begonsti ghilen.
Doch crustine ter selver wilen;
Ende, wanter lettel an ghelaghe,
Pensdi dat hi ten naesten daghe
Proeven wilde oft ware waer
Dat die juede seide daer,
Ende hiltene vaste ghevaen.
Sijn herre ordinerdi saen
Dat men te mure ghinghe dare,
Eer de dagheraet haer verclare.
Titus was die voren ten mure
Eerst ghinc in die aventure
Ende met hem eene scare niet grod.
De wachters sloeghen si eerst dod
Ende ghinghen in die stede.
Doe volchdem volx ghenoech mede.
| |
[Prozavertaling]
een slimme list zouden de Romeinen de stad binnen kunnen komen, want tegen het aanbreken van de dag sliep iedereen meestal. Dan konden ze de stad zonder slag of stoot veroveren.
Vespasianus geloofde de man niet op zijn woord, want hij had al eens eerder een jood uit de stad gevangen laten nemen van wie hij, zelfs onder de vreselijkste folteringen, niet te weten had kunnen komen hoe het er in de stad voor stond. De man had slechts de spot gedreven met de dood. Toch had Vespasianus hem laten kruisigen. Maar omdat er weinig mis kon gaan, bedacht hij dat hij de volgende dag wel kon proberen of het waar was wat de jood gezegd had en hij liet de man achter slot en grendel zetten. Zijn leger gaf hij daarop bevel zich voor de stadsmuur te verzamelen, nog voor de dageraad aanbrak. Titus klom als eerste over de muur en met hem een kleine groep soldaten. Allereerst doodden zij de wachtposten en trokken daarna de
| |
| |
| |
[Origineel]
Den hoochsten tur hebsi ghewonnen
Ende als verclaerde van der sonnen
De dagheraet, ende tfolc began waken,
Die niet ne wiste van desen saken,
Ende elc man sine oghen ondede,
Quam hem een mist an aldar ter stede
Die daventure dar in de pord
Ghesent hadde, weder ende vord
Ontier, ende al therre weder quam
Dat men meneghen tleven nam.
Die Romeine vergaten niet
Welke scade ende welc verdriet
Si dogheden, dar buter steden.
Niemens dat si dar vermeden,
Mar van den oghen nederward
Daet sijt al vallen vor dat swaerd.
Ende de jueden waren so belopen
Dat si tlijf niet ne mochten vercopen,
Noch oec teeregher werre comen.
Dies waerre sulke van hem somen
Die omtrent Josephus waren,
Die liever hadden sonder sparen
Dat si hem selven tleven namen
Dan dat die Romeine quamen
Ende met hem spelen souden.
Dus storver sulke van den bouden.
| |
[Prozavertaling]
stad in. Toen volgden hen nog veel meer troepen. Ze veroverden de hoogste toren en toen de dageraad aanbrak en de bevolking, die nergens van wist, ontwaakte en de ogen opende, zagen zij een dichte nevel die het noodlot over de stad gestuurd had, voordat het gehele Romeinse leger de stad binnenviel en menigeen van het leven beroofde.
De Romeinen waren nog niet vergeten wat voor ellende en ontberingen ze voor de stadsmuren geleden hadden. Ze spaarden niemand en, vanaf het hoogste punt naar beneden werkend, doodden zij iedereen met hun zwaard. De joden waren zo overrompeld dat ze niet meer vochten voor hun leven en zich ook op geen enkele manier meer verdedigden. Er waren enkele van Josephus' naaste bevelhebbers die zich nog liever zelf van het leven beroofden dan dat de Romeinen hen zouden komen afmaken. Zo maakten veel van deze dappere mannen zelf een einde aan hun leven.
| |
| |
| |
[Origineel]
Die Romeine mochten sijn vro
Dat si die stad wonnen also,
Ne hadde een verlies ghedaen.
Een prinche was dar, hebbic verstaen,
Hiet Antonis, die vele sochte
Volx, ende quam teere haghedochte
Dar vele volx in was ghevloen.
Doe bat dar een an dien baroen
Dat hi hem die hand soude gheven
Om te behoudene sijn leven;
Ende dar Antonis die hand bod,
Om desen mordeliken slach
Starfer menech up dien dach.
So nouwe men oec duere sochte
Ende men nam hem allen tlijf,
Dar ware xii hondert ghevaen.
Versleghen warre sonder waen
cccc dusent van danen vord
Dat men eerst belach die pord.
Vaspaciaen hiet met ghewelt
Dat men al de stede velt.
Dus was ghewonnen, dats waer,
| |
[Prozavertaling]
De Romeinen zouden zich erover hebben kunnen verheugen dat ze de stad zo veroverd hadden, ware het niet dat er zich nog een tegenslag voordeed. Er was in het Romeinse leger, naar ik begrepen heb, een aanvoerder met de naam Antonis, die veel mensen najoeg en bij een grot kwam waarin veel joden hun toevlucht hadden gezocht. Toen vroeg een van hen aan Antonis of hij hem de hand wilde reiken, teneinde zijn leven te redden en op het moment dat Antonis een hand uitstak om hem te helpen, sloeg de jood hem dood. Wegens deze moordaanslag stierven er die dag nog velen.
De Romeinen doorzochten alle onderaardse verblijfplaatsen en grotten nauwkeurig en met uitzondering van vrouwen en kinderen werd iedereen gedood. Er waren twaalfhonderd gevangenen. Vanaf het moment dat de stad belegerd werd, zijn er 400.000 mensen gedood.
| |
| |
| |
[Origineel]
In de kalende van hoimaent
Jotapata, dar men of waent
Dat soe de vaste stede was
Van Galile, sijt seker das.
| |
[Prozavertaling]
Vespasianus gaf bevel de gehele stad te verwoesten en zo werd, in het dertiende jaar van de regering van keizer Nero, op de eerste dag van juli, Jotapata veroverd, de stad waarvan men altijd had gedacht dat zij de meest onneembare stad van Galilea was, wees daar zeker van.
|
|