Maerlants werk. Juweeltjes van zijn hand
(1998)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtelijk beschermd[Prozavertaling]Volgens Aristoteles bevordert de noordenwind dat snoeken zwanger raken. Wanneer het vrouwtje kuit schiet, doet zij dat buiten haar eigen jachtgebied, zodat haar eigen prooi niet verminderen zal; want wanneer snoeken honger hebben, vreten zij hun eigen kinderen op. Dit gebeurt alleen uit vraatzucht, omdat ze niets willen delen. De baars is veilig voor de vraatzucht van de snoek, tenzij de snoek het eerst de kop van de baars te pakken krijgt. Want als de snoek toevallig het eerst de staart inslikt, dan scheurt de baars de ingewanden van de snoek open. De snoek is een gezonde vis om te eten, naar ik heb gelezen. | |
[pagina 339]
| |
[Origineel]Verkiesen si ende minnen dat.
Allen dieren wilsoe an
Ende alre outs bitsoe den man.
Varsch vleesch smetsoe sonderlinghe
Ende scuet alle soute dinghe.
Soe smit gherne witten saken
Ende men caent scone ghemaken
Eer tjaer over es ghegaen.
Experimentator doet verstaen
Vlieghen verdronken, dat si connen
Weder leven metter sonnen.
Van messe vintmen dat si comen;
Men vint becke an hem somen
Daer si mede steken sere.
Te wintre vlieghen si min no mere,
Maer in husen siet mense sitten
Die dicken sijn vul viers ende hitten
Ghelijc of si waren dood.
Jeghen oest vlieghen si clene ende groot.
Plinius sprect sonder bedrieghen
Dat men vint in Cipers vlieghen
Viervoete lanc ende mere met allen
Dan donse sijn, ende heten pirallen.
Dese wonen in ovene al
| |
[Prozavertaling]Musca, zo heet de vlieg. Het Liber rerum zegt naar waarheid dat deze dieren boven alles van het licht houden; zij houden niet van de duisternis. De vlieg houdt van warme, vochtige plaatsen. Hij wil alle mogelijke dieren te lijf, maar het allerliefst steekt hij de mens. Hij besmet vers vlees en mijdt alles wat zout is. Hij bevuilt graag dingen die wit zijn; die moeten schoongemaakt worden voor er een jaar overheen is gegaan. Experimentator laat ons weten dat vliegen die verdronken zijn, in het zonlicht weer tot leven kunnen komen. Naar men zegt komen ze te voorschijn uit mest en sommige hebben een bek waarmee ze lelijk kunnen steken. In de winter vliegen ze helemaal niet; dan zie je ze binnen, vaak in goed verwarmde huizen, zó stilzitten dat het lijkt of ze dood zijn. Tegen augustus vliegen ze dan massaal uit. Plinius zegt, eerlijk waar, dat er op Cyprus vliegen bestaan die wel vier voet lang zijn en in ieder geval groter dan de onze en die worden pirallen genoemd. Deze vliegen houden zich op in ovens en ze vliegen en zoemen mid- | |
[pagina 340]
| |
[Origineel]Ende vlieghen ende maken ghescal
Sonder scade, middel int vier.
Ende dits te wonderne hier:
Also langhe alsi sijn inden brant
Sijnsi levende ende vailiant,
Vlieghen si ute hiet verre mede,
Si bliven doot dar ter stede.
|
|