| |
Fenix
[Origineel]
Fenix, als ons seit Isidorus,
Jacob, Solijn, Ambrosius,
Dese nevet gheen ghenoot,
Ende naden aren es hi groot.
Pleghet hi te levene, overwaer.
Ghehovet, gealset es hi mede
Sere scone, na des paus sede.
Sijn als jofti guldijn ware
Met purperen plumen arentare.
Sijn start gheleu blau mede
Met rooden vederen van groter sconede.
| |
[Prozavertaling]
landstreek van Germanië die wij tegenwoordig Saksen noemen. Van koper maakt men met veel moeite en met behulp van vuur een soort metaal dat in het Latijn auricalcus heet. Dat is volgens mij geelkoper. Sommige boeken zeggen dat het electrum is.
De feniks is een vogel uit Arabië, zo zeggen ons Isidorus, Jacobus, Solinus en Ambrosius. Dit dier heeft op heel de wereld geen gelijke. Hij is even groot als de arend en hij wordt wel driehonderdveertig jaar oud. Hij heeft net zo'n mooie kop en hals als de pauw: zijn hals lijkt van goud met overal purperen veren, zijn staart is geel en blauw met prachtige rode veren.
| |
| |
| |
[Origineel]
Alse fenixe doude gaet an
So kieset hi enen sconen boem dan,
Hoghe staende up ene fonteine,
Die scone es ende dore reine.
Enen nest maket hi inder gebare
Alse inder vormen van enen outare,
Van wieroec bomen ende van merren
Ende van caneelen diemen van verren;
Van desen telghen maket hi sijn nest
Alse die sonne heete scijnt,
So waiet hi danne ende pijnt
Dat hi also ontsteket dat out
Dat soete roke ghevet menechfout.
Dan valt hi selve int soete vier
Ende wert te asschen, dus lesemen hier.
In arde corter tijt dar naer
Wasset i worem in dasschen daer,
Die cortelike te vogele diet:
Dus werdet fenix verniet.
Fenix, dese enege vogel, bediet
Jhesum Christum, diet wel siet.
Fenix nevet vader no moeder
Ende Jhesus, onse soete broeder,
Es nader menscheliceit sonder vader,
Nader godliceit es Hi algader
Sonder moeder in emelrike.
| |
[Prozavertaling]
Als de feniks zich oud gaat voelen, zoekt hij een mooie hoge boom uit in de buurt van een schone, zuivere bron. Hij maakt daarin dan een nest in de vorm van een altaar, van wierook, mirre, kaneel en andere kruiden; met deze welriekende twijgen maakt hij zijn nest. Wanneer de zon haar grootste kracht heeft, klapwiekt hij met zijn vleugels en probeert daarmee het zoet geurende hout te ontsteken. Dan valt hij in het zoet ruikende vuur en wordt hij tot as verbrand, zoals wij lezen. Heel snel hierna groeit er een worm in die as, die in heel korte tijd uitgroeit tot een vogel: zo wordt de feniks herboren.
Deze vogel, enig in zijn soort, is het symbool van Jezus Christus, voor wie daar goed over nadenkt: de feniks heeft immers geen vader of moeder en Jezus, onze lieve broeder, had als mens geen vader en heeft in de hemel, als God, geen moeder. De feniks koos zorgvuldig die mooie, edele boom bij
| |
| |
| |
[Origineel]
Merkede ende nam wel goem
Omme dien sconen edelen boem
Die up tie fonteine staet.
Die boem est cruce, ons toeverlaet.
Bider fontainen so verstaet
Dat doepsel dat onse sonden af dwaet.
Dat hout van specien, merket wel hier,
Dar fenix af maket sijn vier,
Menet dat Jhesus hinc ant hout
Dat Hi benedide menechfout
Ende metten viere van karitaten
Ten Vader sende om onse verlaten,
Die soeter roec vor Sinen Vader
Dander werelt specie algader.
Dus bernede inder minnen viere
Onse fenix in derre maniere
Ontier endi tasschen bequam.
- Dats dat Hi hende nam -
Ten derden daghe es Hi verresen
Ende voer themele na desen.
Endit volghet ter erster vormen,
Want fenix asschen werden te wormen
Ende dar na comen plumen ende vlogle
Ende vlieghet ghelijc andren vogle.
Ende xl, eri werdet so swaer,
| |
[Prozavertaling]
de bron uit. Die boom is het kruis, onze toevlucht. De bron moeten wij opvatten als het doopsel dat ons van zonden reinigt. Het geurige hout waarmee de feniks zijn vuur maakt, symboliseert dat Jezus aan het kruis hing, dat Hij vele malen zegende en dat Hij met het vuur van liefde omhoog zond naar Zijn Vader om ons te bevrijden van zonden, het vuur dat zoeter geurde voor Zijn Vader dan alle specerijen van de wereld bij elkaar. Zo verbrandde onze feniks (Christus) tot as in het vuur van de christelijke liefde. Dat betekent dat Hij gestorven is.
Op de derde dag is Hij verrezen en daarna opgevaren ten hemel. Dit is precies zoals bij de feniks, want uit zijn as komt een worm die daarna veren en vleugels krijgt en vliegt zoals andere vogels. Dat de feniks driehonderdveertig jaar wordt, voordat hij oud en ziekelijk wordt, betekent dat Jezus
| |
| |
| |
[Origineel]
Meent dat Jhesus in arderike
xxxiiii jaerlevede sekerlike
Van dat Hi ghebodescapt was
Tote dat Hi starf, sijt seker das.
Over een jaer slaet elke tiene,
So vintment waer inden besiene.
Van enen fenixe telt ons dus
Een wonder sente Ysidorus:
- Dats in Dietsch ‘der sonnen stat’. -
In doude wet es ghemaket in dat
Een temple in ons Heren ere,
Na Salemons temple min no mere.
Een fenix quam ghevloghen daer
Inden viere upten outaer,
Met sinen vlogelen geladen oec
Met dieren houte dat soete roec,
Ende verbernedem upten outaer.
Des nastes dages quam de pape dar
Ende vant in dasschen i woremkin oec
dat utermaten soete roec.
Des anders dages addet vlogle
Inder ghelike van i voghele.
Des nastes daghes waset vulcomen
Ende hevet anden pape ghenomen
Orlof ende es danen ghevlogen.
| |
[Prozavertaling]
vierendertig jaar op aarde geleefd heeft, vanaf de aankondiging van Zijn geboorte tot aan Zijn dood. Reken voor ieder jaar tien jaar en dan zie je dat het waar is.
De heilige Isidorus vertelt ons een wonder over een feniks: er is een stad in Egypte, Heliopolis genaamd - dat is in het Nederlands ‘stad van de zon’ -. Ten tijde van het Oude Testament werd in die stad ter ere van God een tempel gebouwd naar het voorbeeld van de tempel van Salomo. Eens kwam er een feniks naar het vuur op het altaar gevlogen, zijn vleugels beladen met kostbaar, welriekend hout en stak zichzelf in brand op het altaar. De volgende dag kwam de priester en vond in de as een wormpje dat buitengewoon heerlijk rook. De dag daarna had dit wormpje vleugels, net als een vogel. En weer een dag later was het een volwassen vogel; het nam afscheid
| |
| |
| |
[Origineel]
Dit scrivet Isidorus onbeloghen.
Aymo spreket, i wijsclerc mede,
dat onse Vrouwe in dese stede,
Doe Herodes de kinder sloech,
Ontvlo ende wonder dicken gnoech.
Toghede daer bi sire naturen
Dat die warechtege fenix mede
Wandelen soude in die stede.
|
|