| |
| |
| |
Canis
[Origineel]
Canis dats in Dietsch i hont.
Jacob van Vitri maket ons cont
Dat beesten sijn dien men mach wel
Ende al slapen si gherne mede,
Dat si thus wachten voer den dief.
Dat si dicken doot sijn bleven
Om te beoudene hars eren leven;
Ende dies toghen si noch vele
Nachtes met haren ghebele.
Oec es dicken dat gesproken
Dat onde hare heren wroken,
Ende sente Ambrosius scrivet mede
Plinius ende Solinus leeren,
Doe Alexander soude keeren
Tlant van Endi te bestane,
Dat hem de coninc van Albane
Enen hont sende, so groot
Datmen noit vant sijn ghenoot.
Alexandre wonderets seere
Ende dede hevere ende beere
Voer ghenen hont ghinder toghen.
Cume kerdi omme sine oghen
| |
[Prozavertaling]
Canis, dat is in het Nederlands een hond. Jacobus van Vitry vertelt ons dat het dieren zijn die men goed allerlei kunstjes kan leren. En ook al slapen ze graag, toch bewaken zij van nature het huis tegen inbrekers. Zij houden veel van hun baas, zozeer dat honden al vaak hun leven hebben gegeven om dat van hun baas te beschermen; dit laten ze 's nachts duidelijk merken met hun geblaf. Ook wordt vaak verteld dat honden hun baas gewroken hebben; dit beschrijft Sint Ambrosius ons zelf naar waarheid.
Plinius en Solinus vertellen dat, toen Alexander de Grote India wilde gaan veroveren, de koning van Albania hem een hond stuurde, zo groot als men nog nooit gezien had. Alexander verwonderde zich zeer over die hond en bracht everzwijnen en beren in zijn nabijheid. De hond keek er nauwe-
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende bleef ligghende stille,
Alse die sulker proien niet ne wilde!
Doe gheboet hine te verslane.
Dit orde de coninc van Albane
Ende sende noch enen van dien doene,
Ende omboet hem dat hine an lione
Proevede wes hi ware wert.
Alexander liet gaen enen liebart
Jacob spreket, van Vitri,
Dat somege maniere van onden si
Die morders rieken ende dieve.
Mar als ons seggen some brieve,
Si sijn met vrouwen melke gevoedet
Ende getemmet in mans bloet.
Drie manieren sijn van onden,
Alse ons vraie boeke orconden:
Dedelste sijn oghe ende lanc
Ende snel in lopene ende in ganc.
Te bassene nebsi ghene macht.
Dese die sijn goet ter jacht.
O wi, die onde die niet ne bassen,
Hoe si alle daghe wassen,
Dese edele honde vander jacht!
Edelinghe ebben nu de macht
| |
[Prozavertaling]
lijks naar om en bleef stil liggen, alsof hij niet gaf om zo'n prooi! Toen gaf Alexander bevel de hond te doden.
Dit vernam de koning van Albania en hij stuurde nog zo'n hond met het advies deze in een gevecht met een leeuw te laten zien wat hij waard was. Alexander liet een leeuw los en de hond verscheurde hem onmiddellijk, en daarna ook nog een olifant.
Jacobus van Vitry zegt dat er een soort honden bestaat dat rovers en dieven kan ruiken. Volgens sommige geschriften zijn zulke honden met vrouwenmelk gevoed en afgericht op mensenbloed.
Er zijn drie soorten honden volgens betrouwbare boeken: de edelste soort staat hoog op de poten en kan hard lopen. Ze kunnen niet blaffen. Deze zijn goed voor de jacht. Ach, die honden die niet blaffen, die edele jachthonden, hoe snel neemt hun aantal toe! De edelen hebben nu al het kerkelijke goed,
| |
| |
| |
[Origineel]
Dar Jhesus omme sturte Sijn bloet.
Dit souden ebben ons Here lede;
Dese honde ne bassen niet
- Bassen predeken bediet -
Want edelinghe niet ne leren
Dar sijt folc mede bekeren,
Mar si gheneren hem metter proie.
Alsi vrouwen bedrieghen mach:
Dits sine proie ende sijn bejach.
Andre manieren heten bracken
Met langhen oren entie backen
Na de diere ende rieken wel
Ende al ne sijn si niet so snel,
Si maken de beesten moede.
Oec vintmen riekende so vroede
Emmer hare erste proie ouden.
Husonde es de derde maniere
Ende alne rekenmense niet so diere,
Nochtan sin si inder wachte
Nuttelic bi daghe ende bi nachte.
Plinius bescrivet ons dit,
| |
[Prozavertaling]
waarvoor Jezus Zijn bloed heeft vergoten, in hun bezit. Dit goed zou in bezit moeten zijn van de armen; nu is alles in handen van de adel. Deze honden blaffen niet - en ‘blaffen’ staat hier voor ‘preken’ - want edelen hebben niets te verkondigen waarmee ze het volk stichten, maar ze voorzien in hun levensonderhoud met roven. Zo iemand heeft het naar zijn zin, als hij vrouwen kan verleiden: zij zijn de prooi die hij najaagt.
Een tweede soort noemen we brakken, met lange afhangende oren en ze kunnen goed ruiken. Al zijn ze niet zo snel, ze matten het wild af. Er zijn erbij die zo goed kunnen ruiken dat ze door het hele bos de reuk van hun prooi blijven vasthouden.
De derde soort zijn de huishonden en al slaat men ze niet zo hoog aan, ze zijn toch zowel overdag als 's nachts nuttig als waakhond.
Plinius vertelt ons dat honden een mens die op de grond zit, niet aanval-
| |
| |
| |
[Origineel]
Dattene dan die onde sparen.
Ets recht die hem omoedeghet te waren
Voer die hem fellike vermeten,
Dat hi ontgaet hare beten.
Die ont wert iboren blent
Ende xl daghe, ets bekent,
So draghet de teve, alsment waent.
De hont ridet ter achtender maent
Ende de teve alsoere evet sevene.
xv jar pleghen si te levene,
Sulc mach oec xx jaer leven.
Dat si bachten te samen cleven
Dat welp etemen best bi naturen
Datter spaets sien beghint,
Oftat de moeder mest mint.
Ende sulc ene maent omtrent.
Men sal gheven verwoeden onden
In hare eten tallen stonden
Capoens drec, dats hem goet.
Ende bitet di een hont verwoet,
De wortel vander wilder roesen
Saldi ghenesen vander nosen.
Als i ghequetst ont beghinnet gellen,
Lopen up hem sine gesellen
| |
[Prozavertaling]
len. Het is terecht dat iemand die zich nederig opstelt tegenover degenen die hem agressief bejegenen, aan hun beten ontkomt.
De hond wordt blind geboren en de teef draagt veertig dagen. De reu is geslachtsrijp, als hij acht maanden is en de teef bij zeven maanden. Ze worden meestal vijftien jaar, sommige kunnen ook wel twintig jaar leven. Dat ze bij het paren van achteren aan elkaar vastkleven komt door hun grote wellust. Het jong dat het laatst gaat zien óf het jong waarvan de moeder het meeste houdt, dat wordt beschouwd als het beste. Ze blijven twaalf dagen blind, maar sommige wel ongeveer een maand.
Dolle honden moet men altijd de uitwerpselen van een kapoen in hun voer geven, dat is goed voor ze. En wanneer een dolle hond je bijt, kan de wortel van de wilde roos je genezen van het letsel.
Wanneer een gewonde hond gaat janken, vallen zijn soortgenoten hem
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende bitene alleghemeene.
Pissende effen si up die beene
Weltijt so si jarech sijn,
Want si ebben de roke fijn
Ende in riekene gnoechte grot,
Rieket elc andren bachten bloot.
Die jachont ne levet mar x jaer
Ende die teve ii jar der naer.
In al dat levet, sonder in desen,
Leven langher, als wi lesen,
De hie dan de zoen ghemeene,
Sonder in jachonde allene.
Alse den ont sieceit an leghet,
Hetet hi gras ende ander cruut
Ende spuwet dan dat evel huut.
Sulke segghen oec hier an
Gheen ont mach leven sonder man.
Des onts tonge es goet ten wonden.
Es hi gewont oec tereger stonde
Ende hijt gelecken niet mach bloot,
So lecket hi sines selves pot
Ende salfter sine wonden mede.
Nature leret hem die zede.
Seit enen vremden ondersoec:
| |
[Prozavertaling]
aan en bijten hem dood. Ze tillen hun poot op als ze plassen, zo gauw ze een jaar oud zijn; want ze hebben een scherpe neus en ze besnuffelen elkaar heel graag en onbeschaamd van achteren. De mannetjesjachthond wordt maar tien jaar oud, het vrouwtje leeft nog twee jaar langer. Bij alle levende schepsels leven de mannetjes over het algemeen langer dan de vrouwtjes, behalve bij jachthonden.
Aristoteles zegt dat een hond, als hij ziek is, gras of andere planten gaat eten en dan uitspuugt waar hij last van had.
Sommigen zeggen verder nog dat de hond niet zonder de mens kan leven.
De tong van de hond is goed voor zijn wonden; als hij gewond is op een plaats waar hij met zijn tong niet makkelijk bij kan komen, dan likt hij zijn poot en bestrijkt daarmee zijn wond: dit geeft de natuur hem in.
In het boek van de oude filosofen wordt melding gemaakt van een vreemd
| |
| |
| |
[Origineel]
Nem i welpkin dat men soghet
Ende enen sieken die ghedoghet
Leghet hem upte barst bloot.
Dicken est des siecmans elpe,
Onde biten niet de teven,
Dus eist wel naer in allen dieren.
Scamedi, man van felre maniere!
Hines des mans name niet wart
De man die vrouwen niet ne spart.
Dat si ontsuveren reine steden.
Ondine scoen sijn sekerlike
Maer riketse i hont dar gaet i man,
Hi licht sijn been ende pister an.
|
|