| |
| |
| |
Heimelijkheid der heimelijkheden, 3e fragment, vs. 1541-1772
[Origineel]
Nu ne hevet gheen landshere den sin,
Dat hi sijn ende ende sijn beghin
Van sinen wandelen ghevalle
Allene mach berechten alle.
Ende om dat elc hevet inne
Na den lechame vijf sinne,
So radic, dat elc landshere
Sinen raet an hem viven kere.
Want vijfterande sijn creaturen
Up daerde van haerre naturen:
Die mensche ende die gheplumde diere,
Die zwemmen na hare maniere,
Die viervoette, die crupende worme.
Ende elc van desen hevet sine vorme.
Ende vele dinghen mochtic bescriven
Die al omme gaen met viven.
Ende hier bi maghet ghenen here scaden,
Datten vijf wise man beraden,
Maer emmer houde in sinen moet,
Jof hie wij ses ende vroed,
Dat nauste van sinen sinne,
Dat haer negheen ten nausten kinne.
| |
[Prozavertaling]
Nu heeft geen enkele landsheer zoveel verstand dat hij in alle mogelijke omstandigheden die voortkomen uit het wisselvallige lot in zijn eentje zou kunnen voorzien. En omdat ieder mens vijf zintuigen heeft, adviseer ik iedere landsheer dat hij vijf raadsheren in dienst neemt. Want er leven ook vijf soorten schepselen op aarde: de mens, de vogels, zwemmende dieren, viervoeters en kruipende dieren en ieder van deze schepselen heeft zijn eigen verschijningsvorm. Ik zou nog veel meer dingen kunnen opnoemen die ook in vijf verschillende vormen kunnen voorkomen. Het zal dan ook geen enkele heer schaden, wanneer vijf wijze mannen hem adviseren. Maar hij moet steeds in gedachten houden, wanneer hij tenminste wijs en verstandig wil zijn, dat geen van die vijf raadsheren het diepst van zijn eigen gedachten te weten komt.
| |
| |
| |
[Origineel]
Want hets heren vrese groot,
Soude iemen weten hare noot,
Om dat men lichte heren beghevet
Als men in mesvalle snevet.
Als een here dan es verswaerd,
Sal hie roupen te hem waert
Sinen raet, legghen hem te voren
Die dinghen die daer toe behoren,
Ende late elken spreken allene
Wat sijns selves herte mene,
Ende onthoude van hem allen
Wat sie antworden ende callen.
Ende deen ne sal weten niet
Wat rade hem die ander riet.
Ende merke dan, wie best raed
Sine ere ende sijns lands staet,
Ende na rechte ende na wette,
Ende wachte, dat hi niet ne sette
Den enen vor die andre te sere,
Want hi die hevet die meeste ere
Ende sal pinen ende raden
Hoe hie boven hem gheclive
| |
[Prozavertaling]
Want het is heel gevaarlijk voor heren, wanneer iemand zou weten dat zij in moeilijkheden verkeren, omdat men vorsten met wie het slecht gaat, heel gemakkelijk in de steek laat.
Wanneer een vorst dan problemen heeft, moet hij zijn raadsheren bij zich roepen, hun de situatie uiteen zetten en ieder voor zich laten zeggen wat hij ervan vindt. Hij moet van allemaal onthouden wat ze geantwoord hebben en de een mag niet weten wat de ander hem heeft aangeraden. Hierna moet de vorst beslissen wie hem het beste advies heeft gegeven, voor zichzelf en voor het land, volgens de regels van de wet.
De landsheer moet ervoor waken dat hij niet de ene raadsheer boven de andere stelt, want degene die het hoogst in aanzien staat, zal de anderen gaan minachten en er alle mogelijke moeite voor doen nog verder boven de anderen uit te stijgen en daarvan zal de vorst het slachtoffer worden. Op zo'n manier heeft al menig heer leven en bezit verloren, zijn land ten onder zien
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende dus wort die here keytive.
Dus hevet menich here verloren
Lijf ende goet, ende sach te storen
Sijn rike, ende wort slands verstoten
Biden stride vanden ghenoten.
Niemen versmade den jonghen man
Die wel ende recht raden can.
Ende emmer souke tallen stonden,
Joft mach, sijn raet anden ghesonden.
Ende oec waerd mede nutte ende goed,
Dat een here ware so vroed
Die cracht van sterren, als het was,
Dat sijn moeder sijns ghenas.
Want dicken naturd, als men vind,
Nader sterren loop dat kind.
Ende das hort hier een bispel,
Wat up eene stont ghevel:
XIX
Wise liede camen ghereden
| |
[Prozavertaling]
gaan en is menig vorst verstoten uit zijn rijk door onenigheid onder zijn raadsheren.
Versmaad nooit een jeugdige raadgever die goed kan adviseren; vraag in ieder geval zo mogelijk steeds advies aan gezonde mensen.
Het zou vervolgens ook heel nuttig zijn, wanneer een landsheer terdege op de hoogte is van het karakter dat de sterren zijn raadsheer hebben meegegeven op het moment van diens geboorte. Want heel vaak, zo leren wij, aardt het kind naar de loop van de sterren.
Luister in dit verband nu naar een voorbeeld hiervan, zoals dat ooit gebeurd is:
| |
XIX
Een aantal wijze astrologen was op reis en zocht op zekere dag onderdak bij
| |
| |
| |
[Origineel]
Haren wech ende tere steden
Namen si herberghe up enen dach
Met enen man, die wevens plach.
Des nachts, alst ghevel dat gone,
Ghenas die vrouwe van enen sone.
Die gasten hebben dit ghehort
Ende mercten des kinds ghebort,
Ende ordinerden sine planeten
Die int risen ende int beten
Dat die vrouwe wort ghesont,
So dat die teekenen van verren,
Dats die goede nutte sterren,
Noch ne waren die quade sterren
Gheresen niet, dies vele verwerren.
Dat dat kind cam in die ure
Dathet wijs soude sijn van rade,
Hovesch, behendich, vro ende spade,
Ende van landsheren ghemint.
Dit ne seit sie niet een twint
Noch der moeder, noch den vader,
Maer sie sweghens altegader.
tKind ghewies ende wort vrome.
| |
[Prozavertaling]
een man die het ambacht van wever uitoefende. Dezelfde nacht beviel de vrouw van de wever van een zoon. De gasten hoorden van de geboorte van het kind en zij bepaalden de stand van de planeten die op het tijdstip dat de vrouw bevallen was op- en ondergingen, en die was zó dat de hemeltekenen - dat zijn de gunstige en nuttige sterren - op dat tijdstip in de nacht hun invloed konden uitoefenen. De ongunstige sterren, die veel in de war sturen, waren nog niet gerezen. Hiermee liet de natuur zien dat het kind op een dusdanig uur geboren was dat het later verstandig zou zijn, altijd welopgevoed en schrander, en graag gezien bij landsheren. De wijzen zeiden hierover helemaal niets, niet tegen de vader en ook niet tegen de moeder, maar zwegen als het graf.
Het kind groeide rechtschapen op. Zijn vader wilde dat het bij hem in
| |
| |
| |
[Origineel]
Die vader wille, dat het come
Maer om sterven no om leven
Ne conde hijt met ghenen slane
An dat ambocht bringhen ane.
Doe liet hine al onghesleghen
Ende liet hem sijns willen pleghen,
Recht als een verloren man.
Die jonghelinc kerde hem vort an
An wise lieden ende word ter curen
Vroed van sterren ende van naturen,
Wijs van zeden ende van wetten,
Ende hoemen heren soude besetten,
Ende wort van so groten love.
Hier jeghen een weder bispel:
Een coninc hadde twee sonen,
Die hie ter wiseit wilde wonen.
Deen verstont aldat men hem leerde,
Maer waer toe men den andren keerde,
Daer wijsheit an was anscine,
Dat was al verlorne pine.
Die coninc, die hem dies scaemt,
Send sinen sone, als hem betaemt,
Achter lande met groten heren,
| |
[Prozavertaling]
de leer kwam om wever te worden, maar op geen enkele manier kon hij het kind ertoe krijgen het vak te leren, hoe hard hij ook sloeg. Toen hield de vader maar op met slaan en liet hij het kind zijn eigen wil doen, alsof het nu toch voorgoed verloren was. De jongeman zocht toen het gezelschap van geleerden en verwierf een grote kennis over sterren en over de natuur, over gewoonten, recht en de kunst van het adviseren van hoge heren. Hij kwam in dienst aan het hof van een heer waar hij in hoog aanzien kwam te staan.
In India gebeurde eens iets dat precies het tegenovergestelde was: een koning had twee zonen die hij allebei in wijsheid wilde opvoeden. De een begreep alles wat men hem onderwees, maar wat men de ander ook aan geleerdheid voorhield, het was alles verloren moeite. De koning, die zich schaamde om zijn zoon, stuurde hem, zoals dat hoorde, naar hoven van
| |
| |
| |
[Origineel]
Maer dats om niet: hine mach niet leren
Sonder allene smede ambacht.
Dat condi wel al sonder cracht.
Dies wort die vader in drouven moede
Ende dede te samen sine vroede,
Ende vraechde, waerbi het mochte wesen.
Sie ghinghen prouven ende lesen
Sine tijt ende sine ghebort
Ende sochten weder ende vort,
Dat het scout der sterren ware,
Die die nacht hadde tier stond,
Dat sijn moeder sijns wort ghesont.
Dies ghelijx als wie hier callen,
So es te menigher stond ghevallen.
Hier omme raed Aristotiles,
Dat elc landshere hoede des,
Dat hie niemene versmade,
Noch steke van sinen rade
Om sine cleenheit, vint hine wijs
Ende ere minnende ende prijs,
Wel gheseed, ende danne pleghe
Boosheit te scuwene alleweghe,
Hovesch ende erachtich also wale,
Ende wel gheraect an sine tale
| |
[Prozavertaling]
andere vorsten, maar het haalde allemaal niets uit: de jongen kon niets anders leren dan het ambacht van smid en dat kon hij heel goed. Het was de koning droef te moede; hij riep zijn raadsheren bijeen en vroeg hun wat hiervan de oorzaak zou kunnen zijn. Die trokken de horoscoop van de jongen voor het tijdstip van zijn geboorte en na veel zoeken ontdekten zij dat het te wijten was aan de sterren die aan de hemel stonden in de nacht waarin zijn moeder van hem bevallen was.
Zoals ik hier nu verteld heb, is het nog veel vaker gebeurd. Hierom adviseert Aristoteles iedere landsheer ervoor te zorgen niemand te geringschatten of uit zijn raad te weren om zijn onbeduidendheid, wanneer hij merkt dat zo iemand verstandig is en deugdzaam en goed van karakter, en bovendien nooit kwaad doet, welopgevoed, eerzaam en welbespraakt is en veel weet te vertellen over het verleden. Zulke mensen moeten landsheren aan hun zijde
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende spreken connen van ouden tiden.
Sulke sullen bi hare siden
Heren houden ende kinnen,
Want sie recht ende wareit minnen
Ende raden des lands orbare
Ende sheren ere, hoe soot vare.
XX
Een oud philosophe een vroed
Was, die ons te verstane doet
Dat eens vroeds heren wijshede
Altoos wasset ende diet mede,
Hevet hi goeden wisen raed,
Als ene riviere wasset ende gaet
Biden beken diere in rinnen.
Ende een here mach meer winnen
Dickewilen met goeden rade,
Dan hie met orloghen dade.
Dies hebbe elc here in elken tiden
Goeden raet bi sire siden
Ende wese in hoeden jeghen sinen viand.
Ende mach hine hebben in die hand,
Sone latene altoes niet risen:
Dits die raed vanden wisen.
| |
[Prozavertaling]
houden en waarderen, omdat zij rechts- en waarheidslievend zijn en kunnen adviseren in het landsbelang en het belang van de heer, wat er ook gebeurt.
| |
XX
Er was eens een oud en wijs filosoof, die schreef dat de wijsheid van een verstandig vorst voortdurend groeit en toeneemt, wanneer hij beschikt over goede en wijze raadgevers, net zoals een rivier wast en in omvang toeneemt door de beken die er in uitmonden. Een heer kan vaak meer bereiken met goede adviezen dan met oorlog voeren. Daarom moet iedere landsheer steeds goede adviseurs aan zijn zijde hebben en op zijn hoede zijn voor zijn vijanden. En wanneer hij macht heeft over zijn vijand, moet hij hem niet in aanzien laten stijgen: dat is het advies van alle geleerden.
| |
| |
| |
[Origineel]
Gheen here ne si so stoud
Anden raed die hie selve vant,
Maer enen andren vraghe thant.
Raet hi bet, hie maghes volghen
Ende laten tsine al onverbolghen;
Raed hi wers, houde hem an tsine.
Dat hi niet min hebbe dan hem drien
Te rade, joft hem mach ghescien.
Liever waerre mi nochtan vive,
Maer boven sevene niet ne clive.
Ende hebber sevene, jof hi moghe:
Daer sijn toe redenen groot ende hoghe.
So radic dus, joft also staet,
Dat hi dus proeve sinen raet:
Een here segghe: ‘Hets dus ghescepen:
Sie, ic bem in node begrepen.
Mie ghebreect ghelt ende scat.
Raet, waer salic betren dat?’
Dat hie sijns selves goet taste an
Ende sine rente versette,
So eist raet dan van onwette
| |
[Prozavertaling]
Geen enkele heer moet zo vermetel zijn dat hij alleen maar vertrouwt op raad die hij zelf bedacht heeft, maar hij moet ook steeds anderen om advies vragen. Wanneer die dan een beter advies geven, moet hij dat opvolgen en zijn eigen idee rustig laten varen; wanneer die ander slechtere raadgevingen verstrekt, moet hij zijn eigen ideeën volgen. Iedere vorst moet ernaar streven dat hij ten minste drie raadsheren tot zijn beschikking heeft, als het mogelijk is. Vijf zou beter zijn, maar hij moet er ook weer niet meer dan zeven hebben. Wanneer hij, indien mogelijk, zeven adviseurs heeft, zijn daar ook heel goede redenen voor aan te geven.
Voorts adviseer ik een heer zijn raadsheren als volgt op de proef te stellen: hij moet zeggen: ‘De zaken staan aldus: ik verkeer in nood. Ik heb geen geld en bezit meer; adviseer me eens, wat kan ik daar aan doen?’ Wanneer een adviseur hem dan aanraadt zijn eigen bezittingen aan te spreken en de inkomsten van zijn land te belenen, dan is dat een schandelijk advies, dat niet gericht is op de eer van de vorst.
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende die lettel emmermere
Micket up sijn selves ere.
Raet hie, dat hi remere sijn land,
So eist sijns heren doot viand,
Want hijs niene acht no rouct
Datten sine meente vlouct.
Ende dats algader heren plaghe,
Want weduwen ende wesen claghe
Ende hare tranen clemmen vor Gode,
Ende Hine wreecse niet harde node.
Maer vinstu also sulken raed
Die tote die seghet: ‘Here verstaet,
Ik hebbe onder ju ghewonnen
Goed, dies ic ju wille jonnen.
Dat willic vor ju ute legghen
Ende dies ne suldi niet ontsegghen.
Behoudi ju ere ende ju lijf,
Sone magic niet wesen keytijf.
Mijn goed dochte mi ghene sake,
Waert dat ju goed of lijf ghebrake.’
Here die vonde sulken raet,
Dat ware een scone toeverlaet,
Want hi sijn goed, sijn lijf, sijn ere
Te wets al set vor sinen here.
| |
[Prozavertaling]
Wanneer hij zijn heer aanraadt van zijn onderdanen geld af te persen, dan toont hij zich de doodsvijand van zijn heer, want zo'n adviseur denkt er totaal niet aan - en dat kan hem ook niet schelen - dat het gehele volk de vorst zal vervloeken. Dat is de grootste ramp die een vorst kan overkomen: het geweeklaag van weduwen en wezen, en hun tranen zullen opstijgen tot God, Die zeker wraak zal nemen.
Maar zoek een raadgever die zal zeggen: ‘Heer, luister, ik heb in uw dienst bezit verworven, waarvan ik u nu graag iets zou willen schenken. Ik wil het voor u uitgeven en dat mag u niet weigeren. Wanneer u uw leven en eer behoudt, zal dat mij ook niet schaden. Mijn eigen bezittingen zijn mij helemaal niets waard, wanneer het u aan iets zou ontbreken.’ Een landsheer die zo'n raadgever zou weten te vinden, heeft daarin een goede steun en toeverlaat, omdat zo iemand zijn bezittingen, zijn leven en zijn eer ter beschikking stelt van zijn heer.
Je kunt je adviseurs ook als volgt op de proef stellen: iedere raadsheer
| |
| |
| |
[Origineel]
Echt machtu dus dinen raed prouven:
Wie so meer dan sijn behoeven
Te samen jaghet met ghiericheden,
Dats raet van mordadicheden.
Die soude die selven omme ghelt
Vercopen, haddi die ghewelt.
Gierigher herte, prouf ende scouwe,
Mach nemmermeer wesen ghetrouwe.
Ende dus so waret noot bedi,
Dat altoes dijn raet bi di si
Ende hie niet rune met andren heren,
Die staende waren na dire eren.
Ende daer du saghes den ghierighen sin,
Jof in wies huse uut ende in
Boden camen van dinen viant,
Die houd in enen vasten band.
Ende meest, jof si brieve bringhen
Ende di niet seiden van dien dinghen,
Dien soutu doen uut dinen rade,
Jof die magher of comen scade.
| |
[Prozavertaling]
die uit gierigheid meer bij elkaar schraapt dan hij nodig heeft, handelt gewetenloos. Zo iemand zou jou verkopen voor geld, als hij daar de kans toe zag. Probeer het maar en je zult het zien: een gierig mens kan nooit trouw zijn. Hierom is het ook noodzakelijk dat je raadgever altijd bij je in de buurt is en niet smoest met andere heren, die het op je eer gemunt hebben. Wanneer je merkt dat bij zo'n gierige raadsheer boodschappers van je vijand in- en uitlopen, houd hem dan goed in de gaten. Doe dat eens te meer wanneer die boodschappers brieven bij zich hebben, waarover je raadsheren je niets vertellen, zo iemand moet je uit je raad verwijderen, anders zal het je duur komen te staan.
|
|