| |
| |
| |
Heimelijkheid der heimelijkheden, 1e fragment, vs. 29-386
[Origineel]
I
Aristotiles seit na sijn visieren:
‘Lansheren sijn van viere manieren.
Sulc es milde van goeder maten
Hem ende sinen ondersaten;
Sulc es in so swaer een strec,
Dat hi hem enten sinen es vrec;
Sulc here hem nauwe beset
Ende es den sinen milder bet;
Sulc es oec hem selven goed,
Die sinen volke al onrecht doet.’
Nu segghen die van Ytale:
‘Het nes ghene mesprise tale
Dat here hem selven nauwe beset,
Doet hi sinen lieden te bet.’
Die van Yndien segghen dit,
Dat an den lantshere niet messit
Hem ende sinen ondersaten.
Ende segghen: ‘Lanshere ne dooch niet,
Die hem selven ende sijn diet
| |
[Prozavertaling]
I
Aristoteles is van mening dat er vier soorten landsheren bestaan: de eerste soort is op een verstandige manier vrijgevig, zowel voor zichzelf als voor zijn onderdanen; de tweede is er zo slecht aan toe dat hij gierig is voor zichzelf én voor zijn volk; de derde soort vorst beknibbelt op zijn eigen uitgaven en is des te vrijgeviger voor zijn onderdanen en de vierde is goed voor zichzelf, terwijl hij zijn volk ernstig tekort doet.
Nu zeggen de Italianen: ‘Het hoeft niet als smaad te worden opgevat, wanneer men van een vorst zegt dat hij zichzelf tekort doet, als hij voor zijn onderdanen maar vrijgeviger is.’ In Indië zeggen ze dat het een koning niet misstaat, wanneer hij zowel voor zichzelf als voor zijn onderdanen uitermate gierig is. De Perzen spreken dit echter weer tegen en zeggen: ‘Een lands-
| |
| |
| |
[Origineel]
Mildelike niet ne berecht.’
Aristotiles die spreect echt
Dat het es die swaerste slach
Dien lanshere an legghen mach,
Dat hi hem selven ian te wel
Ende den sinen es vrec ende fel,
Want sine macht moet te gaen.
Nu sulwi u hier doen verstaen
Waer die dogheden entie brecken
Deene van den andren trecken,
Ende toghen wat miltheit si,
Ende wat vrecheit oec daer bi,
Ende watter scaden ane leghet
Als men der miltheit niene pleghet,
Ende hoe lichte dat ghesciet
Dat men der miltheit niet ne pliet.
Want lichtelike heeft elc gheleert,
Dat hi sine herte toe keerd
An dullen cost ende onbesceden,
Ende lichtelike mach men leden
Maer miltheit pleghen, daers cracht in!
Wille danne een prense milde wesen,
So sette sinen sin in desen
Dat hi marke wat hi vermoghe,
Ende die tijt daer gheven up doghe,
| |
[Prozavertaling]
heer die zichzelf en zijn volk niet vrijgevig behandelt, is geen goed landsheer.’ Maar Aristoteles zegt dat het grootste onheil dat een landsheer kan overkomen is, dat hij zichzelf van alles gunt en voor zijn onderdanen gierig en wreed is, want zíjn heerschappij is tot ondergang gedoemd.
Nu zullen we u hierna duidelijk maken waarin deugden en ondeugden zich van elkaar onderscheiden en u tonen wat vrijgevigheid is, en ook wat gierigheid is, en hoe nadelig het kan zijn, wanneer een vorst nooit vrijgevig is en hoe makkelijk het kan gebeuren dat men verzuimt dat te zijn. Want eenieder is al gauw geneigd zijn geld op een domme en dwaze manier uit te geven, en een mens kan heel gemakkelijk in gierigheid vervallen. Maar op de juiste manier vrijgevig zijn, daar is zelfbeheersing voor nodig!
Wanneer een vorst dan vrijgevig wil zijn, moet hij ervoor zorgen te weten hoeveel hij precies weg kan geven, hij moet het tijdstip kennen dat
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende marke oec die persone
Wies hi wardich es van lone.
Here, ghef goet na dire macht
Ende emmer met der maten bewacht.
Ende ghef dijn goet sulken man
Dies wardich si mede dan.
Die anders ghevet, mesdoet tewaren
Ende laet der miltheit reghele varen.
Wie anders dan sijn goet ute ghiet
Den bosen, die mer vele siet,
Dies ne ward hem gheen prijs,
Want hets verloren in alre wijs,
Wat so men an den onwaerden leghet.
Ende die sonder mate pleghet
Ute te ghietene sijn goet,
Hi moet saen metter spoet
In die havene der aremoede.
Dus ghelijct hi, wie soos pleghe,
Hem die sinen viant gheeft den seghe.
II
Die dan ghevet wel sijn goet,
Alst tijt es ende het noot doet,
| |
[Prozavertaling]
geschikt is om dat te doen en ook de persoon die het waard is iets te krijgen.
Heer, schenk geld naar grootte van uw vermogen en steeds met mate; en geef uw geld aan díe mensen die het ook werkelijk verdienen. Wie op een andere manier geld weggeeft, doet het heus verkeerd en zo iemand verliest de regels van de vrijgevigheid uit het oog. Wie zijn geld maar met handenvol weggeeft aan slechte mensen - van wie er heel wat zijn! - zal daarvoor geen lof te beurt vallen, want het is in ieder opzicht weggegooid geld, wat je ook maar besteedt aan lieden die het niet verdienen.
En wie steeds maar mateloos zijn geld weggooit, zal binnen de kortste keren als een domme verkwister aan lager wal geraken. Daarom lijkt een mens die zo handelt op iemand die aan zijn vijand de overwinning weggeeft.
| |
II
Wie dan op de juiste wijze zijn geld weggeeft, op het juiste moment en als
| |
| |
| |
[Origineel]
Daert besteet es metter ere,
Sekerlike, dats een lantshere
Die hem selven ende den sinen
Milde es: dat doet hi scinen.
Sine macht sal menichvouden
Ende sine ghebode salmen houden.
Dese es milde ende ghemate
Hem ende sinen ondersate,
Ende dat sine onwiselike verdoet
Ende onwaerden lieden ghevet,
Ende sulken dies ghene noot hevet,
Dien vergaetet te sire scande,
Die es verdervere van sinen lande,
Dul milde, want hi niet vorsiet
Sijns lants ende sijn verdriet.
Den landshere sere onbequame.
Landshere dul milde dan of vrec
Vallet inder scanden strec.
So moet die lands here dan
Dien hi ghetrouwe kent ende goed,
Ende hem bevelen dat hi hem behoed
Den orbare van sinen lande
| |
[Prozavertaling]
het echt nodig is, en bovendien daar waar het goed besteed is, heus, zo iemand is een landsheer die zowel voor zichzelf als voor de zijnen vrijgevig is: dat zal blijken uit de gevolgen.
Zijn macht zal zich uitbreiden en zijn onderdanen zullen zich aan zijn geboden houden. Zo'n vorst is vrijgevig, in de juiste mate, voor zichzelf en voor zijn volk. Maar met de landsheer die het geld van zijn volk en zijn eigen geld op een onverstandige manier verkwist en het weggeeft aan mensen die het niet verdienen en het niet nodig hebben, zal het slecht aflopen; zo iemand richt zijn eigen land te gronde, dom vrijgevig als hij is, omdat hij de nood van zichzelf en van zijn land niet aan ziet komen.
Gierigheid is óók een eigenschap die zeer nadelig is voor een landsheer. Een vorst die op een dwaze manier vrijgevig is, en een vorst die gierig is, raken verstrikt in de netten van de schande. Daarom moet de landsheer een eerzaam man uitzoeken, van wie hij weet dat hij betrouwbaar en deugdzaam is, en hem opdragen het landsbelang te beschermen. De landsheer moet deze man alles
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende settent al in sine hande,
Sine rente ende sijn upval
Ende des landscaps welvaren al.
Negheen landshere sal mede
Met neghenen coste verladen
Dan hem sijn land mach staen in staden.
Want wie soot doet, hi moet tehand
Bederven selve ende al sijn land.
Vreckeit ende dullike verteren
Moet hi bede van hem verweren.
So mach hi die miltheit bejaghen
Ende der mede in sinen daghen
Sijn lant setten in sulken state,
Dat langhe blivet in hovescer mate.
Ende dit mach els ghevallen niet,
Dan hem een landshere dus vorsiet
Dat hi af trecke sine hande
Vander liede goet van den lande
Ende hise niet so sere bescatte
Dat sine vlouken om datte.
Die grote wise Hermogenes,
Dat dit die hogheste edelheit si
Entie gherechtste wet der bi,
| |
[Prozavertaling]
in handen geven, zijn rente en zijn overige inkomsten en het gehele welzijn van zijn land.
Geen enkele landsheer mag bovendien zijn rijk met hogere uitgaven belasten dan zijn onderdanen kunnen opbrengen. Want wie dat doet, zal zichzelf en zijn hele land ruïneren. Gierig zijn en dom geld uitgeven moet hij allebei voorkomen: op zo'n manier kan hij vrijgevig zijn en daarmee tijdens zijn regering zijn rijk in zo'n toestand brengen dat het lang zal blijven floreren. Dit is op geen andere manier mogelijk dan dat een landsheer ervoor zorgt dat hij afblijft van het bezit van zijn onderdanen en dat hij hun niet zulke hoge belastingen oplegt dat ze hem erom zullen vervloeken.
Hierom vermeldt de grote, wijze Hermogenes dat het de hoogste vorm van edelmoedigheid is en ook de grootste vorm van rechtvaardigheid, en bovendien een duidelijk bewijs van deugd en rechtvaardigheid in het denken en han-
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende daer toe een hoghe tekin mede
In prensen herte, in prensen zede,
Van doechden, van hoghen moede,
Dats dat hem een lanthere hoede
Niene bescatte buter maten.
Wat was die redene entie dinc
Daer der Siten rike omme teghinc?
Entrouwen, dat die heren dreven
Meer costs dan die rente mochte gheven.
Ende alse die renten waren verdaen,
Staken die heren die handen saen
Ende doe worden si in sulken moet,
Dat sire omme riepen wrake
Die de heren hevet gheplaghet
Ende volc up hem ghejaghet
Diese omsloeghen so om dat,
Dat men hare namen vergat.
Hier omme radic elken here,
Dat hi te dompelike niene vertere
Ende hi sulke miltheit kiese,
Dat hi sijn gheven niene verliese.
Wille hi van ghevene maken vrient,
| |
[Prozavertaling]
delen van een vorst, dat hij ervoor waakt zijn onderdanen ooit buitensporig te belasten.
Wat was de oorzaak van de ondergang van het rijk der Scythen? Inderdaad, dat was het feit dat de hoge heren meer uitgaven dan de inkomsten toelieten. En toen al het geld op was, legden de heren algauw de hand op de bezittingen van hun onderdanen, die daarover zo woedend werden dat ze ervoor bij God om wraak riepen, Die de hoge heren vervolgens gestraft heeft door het volk tegen hen in opstand te laten komen, het volk dat hen zo volledig vernietigde dat de namen van die hoge heren al spoedig in de vergetelheid raakten.
Om dit alles adviseer ik elke heer dat hij nooit te onverstandig zijn geld uitgeeft, maar kiest voor zo'n vorm van vrijgevigheid dat hij wat hij weggegeven heeft, nooit echt kwijt is. Wanneer hij vrienden wil krijgen door het
| |
| |
| |
[Origineel]
Gheve, die trouwelike heeft ghedient.
Gherne vergheven moet hi leren
Ende eren die waerdich sijn der eren,
Eenvoudighen lieden staen in staden
Ende onnoselen sal hi beraden,
Ende andwarden als menne groet
Ende emmer hebben die tonghe behoet.
III
Alexander, maerct hier inne:
Die clare verstannesse van sinne
Die es hovet, entie leret al,
Hoe men lant berechten sal.
Soe es van doechden dat behoud
Ende besiet wanen die scout
Ende waer mesdaet neemt beghin,
Ende wanen verlies coemt ende ghewin;
Ende leert besien wat men sal kiesen,
Ende wat scuwen ende waer an verliesen.
Ende van verstannessen es dit tbegin,
Dat een beghert in sinen sin
Dat hi van goeder name si.
Wie so dat soect, ghelovets mi,
Onghevenst ende metter doeghet,
| |
[Prozavertaling]
doen van schenkingen, moet hij geld geven aan hen die hem steeds trouw gediend hebben. Hij moet er een gewoonte van maken graag iets weg te geven en die mensen eren die deze eer ook waard zijn. Eenvoudige lieden moet hij bijstaan, simpele zielen raad geven, steeds teruggroeten wanneer men hem groet en altijd goed op zijn woorden passen.
| |
III
Alexander, let nu op: een helder verstand is de hoofdzaak en dat verstand leert hoe men een land moet besturen. Het beschermt de deugdzaamheid en herkent waar verkeerd gedrag en misdaad aanvangt en waaruit ellende of juist voordeel voortkomt, en het verstand leert de mens inzien wat hij moet kiezen, wat hij maar beter kan nalaten en waaraan hij ten onder zal gaan.
Het is in de eerste plaats verstandig met hart en ziel te streven naar een
| |
| |
| |
[Origineel]
Hi wart in der eren verhoghet.
Ende diese souct met losen sinne,
Hi wart al ontset daer inne.
Men sal niet willen sekerlike
Coninc sijn om tgrote rike,
Maer men saelt begheren tere
Om die grote name der ere.
Dus staet van goeder name die minne
Van alre eren ten beghinne
Ende die machmen bejaghen mede
Met sinne in der mogenthede.
Beghert iemen om ander dinc
Hem ne coemter of no ere no bate,
Maer in nide ende in die hate
Der liede moet hi sijn verloren.
Vanden nide ward gheboren
Lieghen, drieghen; dats tallen stonden
Materie van allen sonden.
Van lieghene, drieghene, sijt ghewesse,
So wast ende coemt verranesse;
Van verranesse wart hate ghespelt;
Van hatene onrecht, ghewelt;
Van onrechte riset tallen stonden
Verhartheit in dorpere sonden;
| |
[Prozavertaling]
goede reputatie. Een ieder die dat oprecht en ijverig doet, geloof me, die komt in hoog aanzien te staan. Maar wie onder valse voorwendselen naar een goede naam streeft, wordt bij die pogingen van eer en goede naam beroofd. Men moet in geen geval koning willen zijn omwille van het koningschap op zich, maar om de eervolle, goede reputatie. Zo vormt het verlangen naar een goede naam het begin van ieder aanzien en dat moet men nastreven zoveel men kan.
Wanneer iemand om een andere reden vorst of koning wil worden, zal hem daardoor geen eer of voordeel te beurt vallen, maar hij zal ten ondergaan aan de haat en de nijd van zijn volk. Uit nijd komt liegen en bedriegen voort en dat vormt altijd een goede voedingsbodem voor iedere vorm van zonde. Uit leugen en bedrog groeit steevast trouweloosheid, en daaruit vormt zich weer haat. Van haat komt onrecht en geweld en uit onrecht spruit altijd voort dat men hardnekkig in zijn lage zonden blijft volharden. Dit laatste
| |
| |
| |
[Origineel]
Verhartheit maket grammen moet;
Van gramscepen, dies sijn wi vroet,
So coemt overhoricheit mede;
Hier afwast, dat men den vrede
Entie vrienscap al ontseghet;
Dits dat men te nomene pleghet
Vianscap onder die heren;
Van vianscepe, willic u leren,
So wast orloghe ende ghevecht,
Ende orloghe destruert al recht,
Ende vellet steden ende vaste muren
Jeghen dat recht der naturen.
Ende wat so jeghen nature strijt,
Onteert heren ende lande wijt.
Sie dan lands heere, datti bequame
Si te hebbene goede name,
Want redene met goeder begherten
Van goeder name met trouwer herten
Hevet die waerheit ute vercoren.
Ende waerheit es, als wijt horen,
Materie ende wortele mede
Van alre doechdachtighede
Ende es jeghen die loghene echt.
Van waerheden wart gheboren recht;
Van rechte coemt confidentia.
- Gawire metten Dietschen na,
So eist die doghet die hare ghetrost
Dat God elken gherechten verlost-.
| |
[Prozavertaling]
zorgt weer voor gramschap en daaruit komt rebellie. Het gevolg hiervan is dat men vrede en vriendschap laat varen en dan ontstaan er wat men noemt vijandelijkheden onder de hoge heren. Het resultaat daarvan is oorlog en strijd. Oorlog vernielt alles wat rechtvaardig is en verwoest steden en sterke muren tegen de rechten van de natuur in. En alles wat in strijd is met de natuur, berooft heren van hun goede naam.
Landsheren, zie er dus op toe dat u een goede reputatie geniet. Want het inzicht om met zuivere bedoelingen van ganser harte een goede naam na te streven, leidt tot waarheid. En de waarheid is, naar wij horen, de grond en ook de wortel van alle deugdzaamheid en kant zich tegen de leugen. Uit waarheid wordt rechtvaardigheid geboren en daaruit komt ‘confidentia’. Wan-
| |
| |
| |
[Origineel]
Van troste ward miltheit gheboren;
Miltheit wint hemelijcheit ut vercoren;
Van hemelikeden vrienscap gaet
Ende vrienscap winnet den raet;
Raet ghevet helpe talre noot.
Die werelt ware bleven doot,
Newaren die dogheden, die wi nomen,
Dene niet vander andre comen.
Want hier mede sijn gheset
Recht ende redene ende wet,
Ende dese redene doet bi naturen
Die mensceit te gader gheduren.
Hier omme moeten wi mede lien
Dat begherte van herscepien
Om den lof van goeder name
Es lovelijc sere ende bequame.
| |
[Prozavertaling]
neer we dit begrip in het Diets omschrijven, is het de deugd die er vertroosting in vindt dat God ieder rechtschapen mens verlost. Uit vertroosting vormt zich vrijgevigheid en deze laatste zorgt weer voor vertrouwelijke omgang. Daaruit ontstaat vriendschap en uit vriendschap komt raad. Raad verschaft hulp in alle nood.
De wereld zou ten dode zijn opgeschreven, wanneer alle deugden die we hier hebben opgesomd niet uit elkaar zouden voortvloeien. Want uit deze deugden komen rechtvaardigheid en menselijke wetten, die ervoor zorgen dat de mensen samen kunnen leven. Om dit alles moeten wij erkennen dat het verlangen naar heerschappij omwille van een goede reputatie uitermate prijzenswaardig en goed is.
|
|