steeds vriendelijk en voorkomend zijn, ook tegen zijn onbeduidendste onderdanen.
Het is algemeen bekend: uit de ene ondeugd vloeit de andere voort en zo komt men van kwaad tot erger. In navolging van zijn bron somt Maerlant lange reeksen ondeugden op, de een het gevolg van de ander. Opvallend hierbij is hoe de Middelnederlandse dichter variatie probeert aan te brengen in zijn formuleringen. Terwijl het Latijn steeds op eenzelfde manier betoogt, met behulp van het werkwoord ‘generare’ (voortbrengen), doet Jacob van Maerlant duidelijk zijn best afwisseling in zijn tekst aan te brengen door steeds andere bewoordingen te kiezen. Het is de moeite waard de moeilijkheden van het Middelnederlands het hoofd te bieden en de dichter bij zijn pogingen te volgen.
Een landsheer kan alles nog zo goed geregeld hebben, zonder een goede lichamelijke gezondheid is hij nergens. Daarom geven Aristoteles' - en Maerlants - vorstenspiegel talloze richtlijnen (hier deels terug te vinden in het tweede tekstfragment) hoe een mens een goede gezondheid kan verkrijgen en bewaren. Hij heeft daarbij veel zelf in de hand en zal het bij een juiste levenswijze zonder artsen kunnen stellen.
De gezondheidsleer in veel middeleeuwse geschriften, en ook in de Heimelijkheid, is gebaseerd op de zogenaamde humeurenleer, die zijn klassieke vorm heeft gekregen in het werk van de Griekse geneesheer Claudius Galenus (130-210). Zijn leer is gebaseerd op de gedachte dat het menselijk lichaam wordt ‘geregeerd’ door een viertal lichaamssappen: het bloed (Lat. sanguis), het slijm (flegma), de zwarte en de gele gal (resp. melancholia en cholera). Maerlant doet het aan het begin van het tweede fragment uitvoerig uit de doeken: de gezondheid wordt bepaald door de normale menging, het juiste evenwicht tussen deze vier ‘humeuren’. Wanneer een van de vier vochten in het lichaam te veel overheerst, wordt de mens ziek, terwijl hun onderlinge verhouding het zogenaamde temperament van een mens bepaalt. Een overblijfsel van deze laatste veronderstelling komen we nog tegen in bepaalde aanduidingen van het menselijke karakter als ‘flegmatiek’ of ‘melancholiek’.
De werking van de vier lichaamsvochten wordt beschreven met behulp van twee begrippenparen: warm - koud, en vochtig - droog. Een combinatie van warm en vochtig duidt op beweging en leven, terwijl koud en droog duidt op gebrek aan leven en verstarring. In het Der naturen bloeme-fragment zullen we bij de beschrijving van de geneeskrachtige werking van verschillende kruiden deze termen nog tegenkomen.
De eigenschappen van de humeuren en seizoenen worden bepaald door de vier elementen: land, water, vuur en lucht. Die kunnen allemaal beschreven worden in termen van warm, koud, vochtig en droog en hebben daar-