| |
| |
| |
Historie van Troyen, 1e fragment, vs. 5640-6583
[Origineel]
Nu hoert hoet quam te desen
Ende hoe die wych daerna verghinc;
Nemmermeer en hoerdy dinc,
Soe droeflec, onder een ende ander.
Dat voersproken heeft Cassander
Moet ghescien in cortter tyt.
Men hielt den vrede sonder nyt.
De dertich daghe leden; bynnen desen
Die ridders die syn alle ghenesen;
Menech man hevet grote joye,
Dat hy ten vreselicken tornoye
Des anders daghes wesen sal,
Daer ghesciede dat ongheval.
Ter quader tyt was hy bestaen
Ende gheëndt ende oec voldaen.
Andromata hiet her Hectors wyf,
Die scoenste een die hadde lyf,
Soe edel was sy ende welgheboren,
Van hovescheiden veel te voren,
Haren man ghetrouwe ende dat was recht.
Sy hadde vore 't grote ghevecht
Twee scoen kyndre by her Hectore:
Landoniaca ic deen noemen hore,
| |
[Prozavertaling]
Luister dan nu hoe dat zo kwam en hoe de strijd verder verliep. Nooit zult u zulke treurige verhalen hebben gehoord. Wat Cassandra voorspeld heeft, zal nu spoedig gebeuren.
Men nam het bestand zonder vijandelijkheden in acht. De dertig dagen verstreken; in die tijd herstelden alle ridders van hun verwondingen en menigeen verheugde zich erop de volgende dag de vreselijke strijd, waarin zich de ramp zou voltrekken, weer te hervatten. De oorlog was op een slecht ogenblik begonnen en zou op een even slecht moment eindigen.
Hectors vrouw heette Andromache en zij was een van de mooiste vrouwen op aarde, zo edel was zij en van hoge geboorte, zeer hoofs en trouw aan haar man, zoals dat behoort. Al voor de grote strijd had zij bij haar man twee knappe kinderen: ik heb gehoord dat de een Landomante heette; dit
| |
| |
| |
[Origineel]
Te dien tyde waest out vyf jaer.
Blont ende wit ende welgheraect,
Ende van andren kyndren bloeme.
Nu hoert hoe ic dat ander noeme,
Alsoe ict in boecken vant,
Het en was maer twee jaer out,
Doen hem die wyle wert onhout.
Hoert wat daer doen was gewracht,
Recht op den selven nacht
Dleet dat der vrouwen te voren quam,
Mochte haer des synnes doen verwerren;
Die gode toendent haer van verren,
Beide by tekene ende by droeme,
Dies nam sy herde goede goeme
Om hare scade, om haren rouwe.
Des nachts ghedoechde die vrouwe
Pyne, jammer ende verdriet.
Want dies en twyfelde haer niet:
Vaert her Hector uyt ter battailien,
Hy blyft doot al sonder failien;
Ende hy die plaetse niet en rumet,
Eer hy doot van den orsse tumet.
| |
[Prozavertaling]
kind was op dat moment vijf jaar oud. Dares vertelt naar waarheid dat het kind een edel voorkomen had, het was blond, blank van huid en heel knap, en het overtrof alle andere kinderen in schoonheid.
Hoor nu hoe ik het tweede kind noem: ik vond in mijn boeken dat het Astyanax heette en het was nog maar twee jaar, toen het lot hem vijandig gezind werd.
Luister wat er voorviel, precies in de nacht waarin er een eind kwam aan de wapenstilstand. De ellende die aan Andromache geopenbaard werd, zou haar heel ongerust maken; de goden openbaarden het haar, zowel door voortekenen als door dromen, en zo nam zij haar leed en verdriet in ogenschouw. Die nacht had zij veel verdriet te lijden. Want zij twijfelde er niet aan: als Hector in het strijdperk zou treden, zou hij zonder mankeren gedood
| |
| |
| |
[Origineel]
Want hare te voren comen was,
Dies was sy uyttermaten seer
Bedroevet in't hert om haren heer.
Ende dat en dochte my gheen wonder,
Want sy seit hem al besonder:
‘Here,’ sprac sy, ‘hoert herwaert:
Van ere dinc ben ic vervaert
Soe sere, daer ic ligghe by u,
Dat my te moede es al nu,
Alsof myn lyf soude vergaen.
De hoechste gode deden my verstaen
Dinc daer ic om ben onblyde,
Dats dat ghy niet en vaert ten stryde.
Syt seker dies ende ongheoent;
Die gode hebbent mi vertoent:
Eest dat ghi heden comt dare,
Men bringt u doot op ene bare.
Der gode raet en wille dat niet,
Dat die dinc aldus gheschiet
Ende ghi aldus verliest u leven,
Selc teken hebben si mi ghegheven:
Eest dat ghi ute ten wighe rydt,
Dat ghi blivet doot in den stryt.
Na dien dat ic u segghe hier af,
En vaert niet sonder minen orlof
| |
[Prozavertaling]
worden; hij zou het slagveld niet verlaten, eer hij dood van zijn paard was gevallen.
Andromache was hier zeker van, omdat het haar was geopenbaard en daarom was zij in haar hart vreselijk bedroefd om haar man. Ik verbaas me er dan ook helemaal niet over dat ze het hem vertelde: ‘Heer,’ zei ze, ‘luister naar mij, voor één ding ben ik zo vreselijk bang, nu ik hier naast u lig, dat het wel lijkt of ik zal sterven. De opperste goden hebben mij iets laten weten waarover ik bedroefd ben: u moet niet ten strijde trekken. Wees er zeker van; de goden hebben het mij geopenbaard: wanneer u zich vandaag in de strijd zult begeven, zal men u dood, op een lijkbaar, terugbrengen. Het is de wens van de goden dat u niet op zo'n manier om het leven zult komen, dat teken hebben zij mij gegeven: als u ten strijde trekt, zult u sterven. Zoals ik u zeg:
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende laet u hieraf bevroeden:
Voer alle dinc seldi u hoeden
Dat jeghen der gode wille si.’
Her Hector wert erre op hare,
Want hare woerdt heeft hi onmare
Ende dat si bringhet voert.
Heetelike hi haer antwoert:
‘Numeer soe wetic oec dat
Ende ghevroet soe lanc soe bat,
Dat ghi clene no groet en vroet.
Grote stoutheit eest dat ghi doet,
Waerdi van droeme t'onghemake,
Tellet mi al sonderlinghe.
Droeme dat syn bedroghen dinghe,
Daer en houdic mi niet an.
Alsoe langhe als ic mach ende can,
Willic mi t'allen tiden weren
Jeghen die ghene die mi willen deren
Ende doot hebben myn gheslachte,
Daer toe belegghen my met crachte.
Waert dat alsoe gheschiede,
Dat quame onder die felle liede,
Ocht onder die heren van der stede,
Dier ons wel hondert dusent syn mede,
| |
[Prozavertaling]
ga toch niet weg zonder mijn toestemming en volg deze wijze raad: geloof me, vóór alles moet u ervoor waken iets te doen dat tegen de wil der goden is.’
Hector werd kwaad op Andromache, want hij minachtte haar woorden en wat zij vertelde. Driftig antwoordde hij haar: ‘Nu weet ik wat ik steeds meer begon te vermoeden, dat u totaal geen verstand hebt. Het getuigt van een enorme brutaliteit dat u mij dit aanraadt. Als u bang bent door een droom, zeg het me dan vooral. Dromen zijn bedrog, ik geloof er niet in. Zolang het me vergund is en ik het kan, zal ik mij steeds verdedigen tegen degenen die mij kwaad willen doen, die mijn familie willen doden en mijn stad met geweld willen belegeren. Stel je voor dat de vijand of mijn eigen mensen - wel honderdduizend in getal - te weten zouden komen dat ik bang zou zijn om een droom die u, vrouw, gehad hebt, dan zou ik nog liever dood
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat ic ware aldus versaeght
Omme enen droem, vrouwe, dien ghi saeght,
Beter waric doot te waren,
Dan ic niet uyt en dorste varen.
Nemmermeer en moghet God ghehingen,
Dat ic vervaert sy van dien dinghen.
En sprekes my niet, dats dat ic mene:
In doets doer u groet no clene!’
Andromaca weende ende versuchte
Om die sake die sy vruchte.
Dat rode blie, dat haer stont wale,
Wert swert, bleec ende vale.
Welna wert sy uytten sinne.
Den coninc maecten sy des in inne,
Dat hy her Hector bynnen houde,
Ocht hy hem levende hebben woude,
Ende hy boven alle dinc neme ware,
Dat hy ten stryde niet en vare.
Priam was hovesch ende goedertieren;
Hieraf wert hy in vare sciere.
Hy troeste hem niemens dan Hectors,
Dats altemale syn surcoers.
Blyvet hy, dat weet hy te voren,
Sy nemens scade ende toren.
Dus en der hy hem niet ontbieden,
Te varen uyt met andren lieden.
| |
[Prozavertaling]
zijn dan niet uit durven rijden. Laat God het niet toestaan dat ik hiervoor bang zou zijn! Spreek me er niet over, ik meen het; ik zal het omwille van u absoluut niet laten.’
Andromache huilde en slaakte diepe zuchten om dat wat zij vreesde. Haar blozende gelaat, dat haar zo sierde, werd beurtelings donkerrood, bleek en grauw en zij raakte bijna buiten zinnen. Zij liet koning Priamus weten dat hij Hector in de stad moest houden, wanneer hij tenminste wilde dat die in leven zou blijven, en dat hij er boven alles voor moest zorgen dat Hector zich niet in de strijd zou begeven.
Priamus was hoofs en zachtmoedig; hij werd bevreesd om dit alles. Zijn hoop was alleen op Hector gevestigd, die was zijn hele steun en toeverlaat. Wanneer Hector zou blijven in de strijd, zouden de Trojanen daar nadeel van ondervinden. Daarom durfde Priamus Hector niet te gebieden met de
| |
| |
| |
[Origineel]
Hy kynt de vrouwe van sulcken rade
Dat men best haren wille dade,
Want syt hem brachte doer doghet ane.
Coninc Mennoen ende Pollidamas,
Ende van Lancolie Eufenus,
Coninc Serpedoen ende Glaucus,
Cupesus die groete ende die starcke
- Jagheus heeten syne marcke -
Ende Remus ende Aschulus,
Epistrophus ende Adrasius,
Die here was vanden Philistine,
Hadde daer oec alle die syne.
Philemeus die scoene, die vroede
Ende andre vele coninghe goede,
Hevet Parys al ghescaert,
Die scaren waren lanc gherect
Ende die orsse wel verdect;
Die speren staerc, d'yser wel ghewet;
Van wapenen waren sy wel bewaert
Ende van hertten onvervaert.
Doe gheboet die coninc Prian,
| |
[Prozavertaling]
anderen mee te gaan. Hij wist wel dat Andromache verstandig was en dat men het beste kon doen wat zij wilde, omdat zij hem alles uit edele beweegredenen gevraagd had.
Paris verzamelde zijn makkers; Troilus en Aeneas, koning Mennoen en Polydamas, Eufemius van Lauconie, koning Sarpedoen en Glaucus, de grote sterke Cupesus - zijn land heette Jagheus -, Remus en Ascanius, Epistrophus en Drasius, koning Efeus en Forsius, die heer was over de Filistijnen, zij allen waren daar ook met heel hun leger. De knappe en wijze Philomenus en nog veel andere vooraanstaande vorsten heeft Paris bijeengebracht, goed toegerust en bewapend.
De legerscharen vormden een lange rij en de paarden waren goed beschermd; de banieren waren goed vastgemaakt, de speren sterk en de punten scherp geslepen; de mannen waren uitstekend bewapend en onverschrok-
| |
| |
| |
[Origineel]
Want hy was een welgheraect man,
Dat die heren ten selven tyden
Degenlicke uyt souden ryden,
Want die Griecken mochtens hem beroemen,
Dat sy ten lytsen waren comen.
Tyerst dat her Hector wist, die milde,
Dat syn vader niet en wilde
Dat hy voere ten tornoye,
Hy was in sulcken vernoye
Dat hy die vrouwe Andromaca
Gheblauwen hadde herde na.
Hy swert, sy hadde syn hulde verloren,
Dat syt hem brachte te voren.
Sere dreyghedyse uyttermaten
Ende swert dat hyse altoes sal haten.
Hets wonder, dat hyse niet en sclaet!
Syne wapen eyste hy, daer hy staet,
Die waren gheborghen aver syde.
Dies eyschens was die vrouwe onblyde.
Sy gaeft hem ende hy deedse ane.
Was in onmacht ter selver stede,
Als hy die wapene aen dede.
Sy maecte groet hantghesclach,
Want sy ontsach den wreeden dach.
Sere bat sy hem dat hy blyve
| |
[Prozavertaling]
ken. Koning Priamus, die een voortreffelijk vorst was, gaf het bevel dat de mannen dapper ten strijde zouden trekken, omdat de Grieken erover opschepten dat ze al tot aan hun verschansingen waren gekomen.
Zo gauw de goede Hector vernam dat zijn vader niet wilde dat hij deel zou nemen aan het gevecht, was hij zo woedend dat hij vrouwe Andromache bijna geslagen had. Hij bezwoer haar dat ze zijn genegenheid had verspeeld met wat ze zijn vader verteld had. Hij bedreigde haar ernstig en bezwoer dat hij haar voor de rest van zijn leven zou haten. Het is verwonderlijk dat hij haar niet sloeg! Hij eiste onmiddellijk zijn wapenrusting, die apart was gehouden. Andromache was diep bedroefd om die vraag, maar toch gaf zij hem zijn wapenrusting en hij trok die aan. Ik geloof dat ze in onmacht is gevallen, op het moment dat Hector zijn wapenrusting aantrok. Zij jammerde en weeklaagde vreselijk, want zij vreesde deze rampzalige dag.
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende hy hem selven niet en ontlyve.
Dicke bat sy hem op ghenade.
Als sy siet dat hys niet en dade
Noch doer roepen, noch doer bede,
Noch doer ghene sake mede,
Dat hy niet laten en woude die vaert,
Omdat sy weent ende mesbaert,
Al sout haer al de werlt vromen,
Sy deed alle die vrouwen comen,
Ecuba ende syn suster mede,
Die alle drie weenden gherede.
Alle drie hebben sy hem besworen,
Dat hy hare bede wilde horen
Ende hy bynnen soude blyven.
Hets al om niet dat sy bedryven:
Hy en acht screyens noch spel.
‘Sone,’ sprac die moeder, ‘wet dit wel,
Dat ghy my verget algader
Ende den coninc uwen vader.
Wy maken groet onghedout,
Want wy syn u van hertten hout.
Ay, hoe wildy ons dus begheven?
Hoe selen wy sonder u moghen leven?
Wat dode souden wy dan becoren,
Ochte wy u aldus verloren?
| |
[Prozavertaling]
Dringend vroeg zij Hector toch bij haar te blijven, opdat hij zichzelf niet de dood in zou jagen. Ze smeekte hem meermaals om genade. Toen zij merkte dat hij geen gehoor gaf aan haar geschreeuw en aan haar smeekbeden of aan wat dan ook, dat hij niet van plan was daar te blijven, omdat zij huilde en misbaar maakte, zelfs al zou de hele wereld daarbij gebaat zijn, liet Andromache alle vrouwen, onder wie Hectors moeder Hecuba en zijn zusters, komen, die alledrie in tranen waren. De drie vrouwen bezwoeren Hector toch naar hun smeekbeden te luisteren en in de stad te blijven. Maar het was alles tevergeefs: hij sloeg geen acht op hun gehuil of op alles wat zij deden. ‘Ach zoon,’ zo sprak de moeder, ‘bedenk toch dat u geen rekening houdt met mij en met uw vader, de koning. Wij zijn zo wanhopig, want wij houden van u. Ach, hoe kunt u ons zo in de steek laten? Hoe kunnen wij nog leven zonder u? Wat voor dood zullen wij sterven, wanneer wij u verliezen? Er is hier geen vrouw die het zou kunnen verdragen, zonder dat haar hart zou
| |
| |
| |
[Origineel]
Hier en es vrouwe die mocht ghedueren,
Haer en soude haer hertte scueren;
Ay, lieve kynt, nu doet een blyf
Ende mercket doch op dese wyf!’
Sy screyen alle groet ende clene.
Pollexima ende vrouwe Helene
Woudene by den clede houden,
En diedde niet al dat sy scouden;
Wat sy baden, alle die vrouwen,
Dat was om niet, by mynre trouwen.
Hy en wiste van moede wat doen mere.
Andromaca die dreyghdy sere.
Als sy siet dat niet en diet,
Slaet sy haer handen ende maect verdriet,
Groet gheween ende groet mesbaer.
Sy toech haer scone ghelu haer,
Alsof sy ware des sinnes ane.
Metterhaest so liep sy dane.
In ene camere ghinc Andromaca
Dien maecte sy met tranen warm.
Sy nammen sciere op haren arm.
In die sale liep sy verwoyt,
Daer her Hector syn cousen scoyt.
Voer hem warpsy syn kynt ende seght:
| |
[Prozavertaling]
breken. O lieve zoon, zie er toch vanaf en denk toch aan al deze vrouwen hier!’ Zij huilden allemaal, van jong tot oud.
Polyxena en vrouwe Helena wilden Hector bij zijn mantel tegenhouden, maar niets van wat zij probeerden haalde iets uit. Geloof me, al wat die vrouwen ook maar baden en smeekten was tevergeefs. Hector wist in al zijn woede niet wat hij nog kon doen en sprak dreigende woorden tot Andromache.
Toen zij zag dat niets meer hielp, wrong zij de handen en weende en jammerde luidkeels. Ze trok het mooie blonde haar uit haar hoofd, alsof ze van haar verstand beroofd was. Ze liep haastig weg en ging een vertrek binnen om haar zoon Astyanax te halen; hete tranen drupten op hem neer en ze nam hem vlug op de arm. Uitgeput snelde zij terug naar de zaal, waar Hector juist bezig was zijn kousen en schoenen aan te doen. Zij legde zijn kind voor zijn voeten en zei: ‘Heer, omwille van het kind dat voor u ligt en dat
| |
| |
| |
[Origineel]
‘Here, omt kynt dat vore u leght,
Dat cleine es, ende ghy selve wont,
Soe biddic u, dat ghy my des ont,
Dat ghy myne woert bekynt.
Ontfarme u myns! Dit es u kynt.
Ghy en sietet meer na desen tyt,
Eest dat ghy vaert inden stryt.
Ghy stervet in deser rese,
Dat kynt blyft van u wese.
Verdoemt man, verwoet ries!
Dat ghy soe sere haet u leven?
Waerom seldy soe saen begheven
Beide my ende uwer moeder,
Vader, kynder, suster, broeder?
Twy seldy ons laten verslaen?
Hoe selen wy sonder u ontgaen
O wy, o wy, deser aventueren!’
Mettien soe viel sy, ter selver uyeren,
In onmacht in die sale neder.
Helene hief se saen op weder,
Die groten rouwe int herte doeghde
Om hare, als sy van buten toeghde.
Her Hector was dies niet en dede,
Noch om kynt, noch om bede,
| |
[Prozavertaling]
nog zo klein is, het kind dat u zelf verwekt heeft, smeek ik u: vergun mij toch dat u naar mijn woorden luistert. Heb toch medelijden met mij! Hier ligt uw kind. Wanneer u zich nu in de strijd zult begeven, zult u het hierna nooit weerzien. U zult sterven tijdens deze tocht en uw kind zal wees worden. Vervloekt mens, waanzinnige dwaas! Geeft u zo weinig om uw eigen leven dat u geen medelijden hebt met dit kind? Waarom wilt u mij zo ijlings verlaten, en uw moeder en vader, uw kinderen, en uw zusters en broers? Waarom wilt u ons in het ongeluk storten? O, hoe kunnen wij zonder u aan dit noodlot ontkomen!’ Op dat moment viel zij in onmacht op de vloer van de ridderzaal. Helena, die in haar hart veel verdriet leed om Andromache, zoals zij duidelijk liet blijken, tilde haar snel weer op.
Hector gaf nergens om, niet om zijn kind en niet om het gesmeek. Hij
| |
| |
| |
[Origineel]
Hy en es clene no groet vervaert.
Mettien bracht men hem syn paert.
Hy wilt uyt ryden, hoe soet ga.
Mettien spranc op Andromaca;
Sy maecte soe groet gherochte,
Dat ment verre horen mochte.
Int palays van Troyen bynnen
Mocht elc hoeren ende bekynnen.
Sy deder weenen vele tranen.
‘O wy! O wy!’ sprac sy, ‘nu gaet ons ane
Die wyle dat wy doot wouden wesen!’
Andromaca ghinc wech met desen
Tot Pryamus, den coninc rycke,
Slaende haer hande jammerlicke.
Cume mach sy ghespreken van moede.
Doe sprac sy als een onvroede:
‘Seght my, dul man! Du dunct my riesen,
Du saelt noch heden wel verliesen!
Vaert her Hector buten in den stryt,
Hy blyft er doot in cortter tyt.
Ic weet wel, dat alsoe moet gaen,
Die gode dadent my also verstaen.
Ic hebt vorsien in dier ghebare:
Comt hy onder die grote scare,
Sy slaene doot, wat doestu dan?
| |
[Prozavertaling]
was nergens bang voor. Toen bracht men hem zijn paard en hij wilde wegrijden, wat er ook van zou komen. Maar Andromache sprong weer op en klaagde zo bitter dat het tot ver in de omtrek te horen was. Binnen in het paleis van Troje kon iedereen het horen en zij deed menigeen in tranen uitbarsten. ‘O wee,’ sprak zij, ‘nu is voor ons het ogenblik gekomen dat wij zouden wensen dood te zijn!’ Met deze woorden ging Andromache, jammerend en handenwringend, naar de machtige koning Priamus. Ze kon nauwelijks spreken van emotie en zei buiten zinnen: ‘Zeg eens, dwaze man, ik geloof dat je krankzinnig bent! Je zult vandaag nog een groot verlies lijden! Als Hector zich buiten in de strijd begeeft, zal hij spoedig sterven. Ik weet dat dit zo moet gebeuren: de goden hebben het me laten weten. Ik heb het zo zien gebeuren: als hij zich onder de troepen begeeft, zullen ze hem doden. En
| |
| |
| |
[Origineel]
Ay, meer en sietstu mynen man!
Gaet ende hout hem, lieve here myn.
Astionacta, myn kynt ende tsyn,
Leidic te synen voeten heden.
Syne moeder heves hem ghebeden,
Pollexima ende vrouwe Helene,
Maer en diet groet no clene.
Hy en woude haers willen niet gheweten.
Recht nu was hy opgheseten,
Ganc henen ende houten my,
Hy heeft my sere versproken weder!’
Mettien worden viel sy neder.
Doe rechtese op die here goet.
Priam was stout ende vroet
Ende synen vyant herde wreet,
Na dien dat men die waerheit weet.
Hy en was te licht niet in die tale,
Maer hovesch ende besceiden wale.
Als hy van hare heeft ghehoert
Sulc mesbaer ende sulcke woert,
Een coude ghinc hem ter hertten naer.
Hy hadde vrese ende groten vaer;
Swaer versuchten ginc hem ane.
Mettien begonsten hem uyt te gane
Die tranen uyt synen oghen bede.
| |
[Prozavertaling]
wat doe jij dan? Ach, je zult mijn man nooit weer terugzien! Mijn lieve heer, houd hem toch tegen. Ik heb nog zo-even Astyanax, mijn kind en het zijne, aan zijn voeten gelegd. Zijn moeder heeft het hem gesmeekt, en Polyxena en vrouwe Helena ook, maar het haalde allemaal niets uit. Hij wilde niet luisteren naar hun wens. Hij zat al op zijn paard, heer, toen ik naar u toe kwam. Ga er toch snel heen en houd hem voor me tegen. Hij heeft mij vreselijk uitgescholden!’ En met die woorden viel zij neer.
De goede Priamus hielp haar overeind. Hij was dapper en wijs, hardvochtig tegenover zijn vijanden, zoals men wel weet. Hij sprak nooit onbedachtzaam, maar was hoofs en zeer verstandig. Toen hij het misbaar zag dat Andromache maakte en haar woorden hoorde, beving een koude zijn hart. Hij was vreselijk bang en begon diep te zuchten. De tranen braken hem uit en hij droogde ze met zijn mantel. Zijn hart ging hevig te keer. Hij besteeg
| |
| |
| |
[Origineel]
Die droeghde hy met synen clede.
Syn hertte dede hem dic messchien;
Op een paert sat hy mettien.
Uyt der salen es hy ghereden,
Her Hectore ontmoette hy in der straten,
Sere vererret uyttermaten.
Van moede hadden sy hem doen sweten,
Die hem baden omme beten.
Op die Griecken stont hem die moet.
Onder synen stalinen hoet
Was syn anschyn roet als een vier;
Syn oghen waren hem soe fier
Ende soe vreselyc ontsteken.
Nu hoert hier wonder af spreken:
Ghelyc den brande waren sy roet;
Lyoen noch beesten, clene no groet,
En es te sien niet soe vreesam,
Vor waer gheseyt, als ict vernam.
Daer en was soe stout, by mynre trouwen,
Die hem in die oghen dorste anescouwen.
Ja, die honde van der stede
Vloen, als sy hem saghen mede.
Ghewapent sat hy op Galenteye;
Ane syne side syne espeye,
Die wel helme snyden can.
| |
[Prozavertaling]
snel een paard en reed zijn paleis uit, vervuld van droevige gedachten. Buiten ontmoette hij Hector, die zeer ontstemd was. De vrouwen die hem alsmaar gesmeekt hadden af te stijgen, hadden hem het zweet van woede doen uitbreken. Hij verlangde naar de strijd tegen de Grieken. Onder zijn stalen helm was zijn gezicht rood als vuur; zijn ogen stonden fier en gloeiden angstaanjagend. Luister naar deze wonderbaarlijke woorden: zijn ogen waren rood als gloeiende kolen; zelfs een leeuw of een ander wild dier, klein of groot, zou er nog niet zo ijzingwekkend uitzien, ik vertel u dit alles precies zoals ik het gehoord heb. Geloof me, er was geen mens zo dapper dat hij hem in de ogen durfde kijken. Zelfs de honden in de stad sloegen op de vlucht, toen ze hem zagen. Gewapend en wel zat hij op Galenteye; aan zijn zijde hing zijn zwaard, dat een helm kon doorklieven.
Priamus nam Hectors paard bij de teugels en zei: ‘Luister, u blijft hier.
| |
| |
| |
[Origineel]
By den breidele nam hem Prian
Ende seide: ‘Ghy blyvet hier, twaren,
In late u heden buten varen;
By den goden van onser wet
Manic u, dat ghy te deser tyt
Niet en vaert in den stryt.
Ic en wille oec niet dat ghesciede
Dat ghy daedt, dat ic u verbiede.
Hets recht dat ghy doet myn ghebot.
Ghy en vaert niet ute, alsoe hulpe my Got,
Hedenmeer! Nu hoert, wat wenen
Die vrouwen dryven alle ghemene!
Hoert hoe sere sy mesbaren.
Hem allen ontfermt uws, te waren.
Lieve kynt, nu beet gherede!’
Her Hectore was te moede lede.
Synen vader en dar hy niet vergramen,
Noch hy en dar niet blyven van scamen;
Onteert waent hy syn emmermere.
‘Ay here!’ sprac hy, ‘here! here!
Ghy en syt hierop niet wel bepeinst;
Om dat een dul hevet gheveinst
Ende vertellet haren droem
Ende ghy daerom nemet goem,
En varic niet ute! Wet aver waer,
| |
[Prozavertaling]
Ik laat u vandaag niet buiten de stad gaan. Ik vraag u, bezin u toch nog eens wat beter. Bij alle goden van ons geloof vraag ik u dringend u nu niet in de strijd te storten. Ik wil niet dat u iets doet dat ik verboden heb. U moet doen wat ik u gebied. God moge mij bijstaan, u gaat vandaag de stad niet uit! Luister eens hoe alle vrouwen jammeren! Hoor hoe zij tekeergaan. Heb toch medelijden met hen. Mijn lieve kind, kom onmiddellijk van je paard af!’
Het was Hector droef te moede. Hij durfde zijn vader niet boos te maken, maar uit schaamtegevoel durfde hij ook niet daar te blijven; hij dacht voor altijd van zijn goede naam te zijn beroofd. ‘Ach heer,’ zei hij, ‘ach heer, u heeft hierover niet goed nagedacht; omdat een dwaze vrouw iets verzonnen heeft en haar droom heeft verteld, en omdat u daar aandacht aan schenkt, mag ik nu niet ten strijde trekken! Weet toch dat men mij overal
| |
| |
| |
[Origineel]
Men saelt my lachteren verre ende naer,
Dat my een wyf hier blyven doet.
Met rechte sout u duncken goet
Dat ic den onsen stonde in staden,
Die noch heden werden verladen.’
Deser woerden en acht Priam niet;
Soe vele bat hy hem ende hiet,
Dat hy keerde, al dede hyt niet lichte.
Maer soe vreselicke was syn ansichte,
Hy en es soe coene, die op hem siet.
Ontwapenen en wilt hy heme niet,
Sonder van den ventalien allene.
Priam sende groet ende clene
Al dat hy uytsenden mochte.
Wat manne dat te wapene dochte
Trac al uyt op den velde,
Opten pleine met ghewelde.
Die Griecken hebben cleine ghelet,
Sy en hebben hare scaren beset.
Scoen volc hadde Dyomedes
Menelaus ende Agamennoen;
Hadde riddren van hoghen pryse.
Die banieren ende die helme claer
| |
[Prozavertaling]
met de vinger zal nawijzen, omdat een vrouw mij hier houdt. U zou het beter kunnen goedkeuren dat ik onze mensen, die vandaag nog lelijk in het nauw gebracht zullen worden, ga bijstaan.’
Priamus sloeg geen acht op deze woorden; hij smeekte en beval Hector zo dringend, dat die terugkeerde, al viel dit hem zwaar. Maar Hector zag er zo angstaanjagend uit dat niemand hem durfde aan te kijken. Hij weigerde zich te ontwapenen, maar maakte alleen zijn helm wat losser.
Priamus stuurde alle troepen die hij beschikbaar had de strijd in. Iedereen die een wapen kon vasthouden, trok strijdlustig naar het slagveld.
De Grieken hadden geen tijd verloren laten gaan, maar hun legers opgesteld. Diomedes en de dappere Achilles hadden uitgelezen troepen. Ajax en Telamon, Menelaus, Agamemnon en de wijze Palamedes beschikten
| |
| |
| |
[Origineel]
Die in't heyr waren al daer,
Verlichten al dat plaine velt.
Dyomedes met synre ghewelt,
Troylus ende die hem toehoren,
Die quamen ghepongiert voren.
Dese twee scaren vielen te samen,
Die een groet deel der plaetsen namen.
Die orssen daden sy lopen voert,
Dat ment verre hadde ghehoert.
Derde luden onder die calcoene.
Daer sinckten men speren mitten ponioene.
Die scilde ende halsberghe scuerden,
Die daer luttel yemant duerden.
Daer storte menich voer die vlucht;
Die spaenre vloghen in die lucht.
Want men daer wel joesteren sal,
Moet menich vallen swaren val
Die nemmermeer op en staet.
Wien dat daer den spere ontgaet,
Die moet trecken syn swert claer.
Daer was die wych groet ende swaer,
Doe Troylus riep lude syn teken,
Dat hy waent dat syn viande weken,
Doe sloech hire meneghen te dier stont.
Daer bleef soe meneghe doot ende ghewont
| |
[Prozavertaling]
over voortreffelijke soldaten. De banieren en de blinkende helmen van het Griekse leger verlichtten het gehele slagveld.
Diomedes met zijn troepen en Troilus en de zijnen stormden als eersten op elkaar af. Deze twee legereenheden, die een groot gedeelte van het slagveld innamen, raakten handgemeen. Ze lieten hun paarden draven dat je het tot ver in de omtrek kon horen. De aarde dreunde onder hun hoeven. Men wierp speren met wimpels eraan; schilden en pantsers scheurden, wat bijna niemand kon verduren. Menigeen zakte in elkaar, nog voordat hij vluchten kon. De spaanders vlogen door de lucht. Omdat er zo hevig gestreden werd, zouden er velen neervallen die nooit meer zouden opstaan. Wie zijn speer kwijt was, trok zijn blinkende zwaard.
Er werd nog steeds hevig gevochten, toen Troilus luidkeels riep dat hij dacht dat de vijand week, waarna hij weer veel Grieken versloeg. Er vielen zoveel doden en gewonden dat de grond ermee bezaaid lag.
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat men dat velt sach bedect.
Dyomedes quam voert ghetrect,
Droevich als hy syn volc sach sclaen
Ende die Troyne aver hen gaen.
Stac hy met enen spere te hant,
Daer ane die mouwe van singlatoene.
Hy staeckene doer den lioene
Die in synen scilde stoet.
Die halsberch scuerde, al was hy goet.
Mer Troylus, dies niet en ontsiet,
Mercte syns ende ghemeste niet.
Den scilt stac hy hem al duere
Ende inden halsberch ene scuere,
Soe datter troede bloet uyt liep.
Maer die wonde en was niet diep,
Soe dat tsweert ten lyve uyt ginc.
Ende streden met beiden handen,
Ic wane sy en sceiden niet,
Eer elc des anderen bloet daer siet.
Wel driedusent in syne scaer.
Hy stac van Frigien Miteres,
| |
[Prozavertaling]
Diomedes kwam naar voren, bedroefd omdat hij zag hoe zijn mensen werden afgeslacht en hoe de Trojanen over hen heen liepen. Onmiddellijk deed hij een uitval naar zijn vijand Troilus, met een speer waaraan een mouw van zijde [een aandenken hem geschonken door een jonkvrouw] was bevestigd. Hij stak dwars door de leeuw die op Troilus' schild stond. Diens maliënkolder scheurde, ook al was die stevig.
Maar Troilus, die ook niet bang uitgevallen was, merkte hem op en stak eveneens raak. Hij stak Diomedes dwars door zijn schild en maakte een scheur in zijn maliënkolder, zodat het bloed erdoor tevoorschijn kwam. Maar de wond was niet diep, zodat het zwaard niet in zijn lichaam bleef zitten. Ze lieten hun schild vallen en streden verder, met beide handen hun verschrikkelijke zwaard vasthoudend. Ik denk dat ze niet ophielden, voordat ze elkaars bloed hadden zien vloeien.
Toen arriveerde Menelaus met drieduizend man aan troepen en stak
| |
| |
| |
[Origineel]
Als een die verbolghen es.
Soe sere liepen die orssen te samen,
Dat sy die scachten, daer sy quamen,
Doer die scilde daden varen.
Miteres die viel af, te waren;
Op hem versamende die stryt
Vanden Griecken te dier tyt,
Soe datten niemant van sire syden
Bescudden en mochte in ghenen stryde.
Daer wert die coninc sciere ghevanghen;
Hy en ware niet ontganghen,
En hadde ghedaen myn her Pollidamas,
Die stout ende onvervaert was.
Hoe soe dat vergaet die sake,
Miteres comt sciere ter wrake
Ende ontset in dien ternoy.
Pollidamas riep: ‘Avoy, avoy!
Troylus, ic sie u verliesen:
Die Griecken delen ende kiesen,
Sy wanen ons dryven sonder keer.
Her Hector en comt hedenmeer,
Synen troest hebben wy verloren.
Synt dat ic yerst wert gheboren
En hoerdic nye tellen in saghen,
Dat ridder liet wapen te draghen
| |
[Prozavertaling]
woedend in op koning Miteres van Phrygië. Hun paarden stormden zo hard op elkaar af dat ze de schachten van hun speren door elkaars schilden staken toen ze elkaar raakten. Miteres viel van zijn paard en meteen stortten de Grieken zich als één man op hem, zodat niemand van de Trojanen hem in het gevecht kon beschermen. De koning werd al snel gevangengenomen; hij zou niet ontkomen zijn, als daar niet de dappere en onverschrokken Polydamas was geweest. Wat er ook zou gebeuren, Miteres zou al spoedig gewroken worden en bevrijd uit de strijd.
Polydamas riep: ‘Vooruit, kom op Troilus, ik zie dat je gaat verliezen: de Grieken zijn de baas, ze denken dat ze ons onherroepelijk op de vlucht kunnen drijven. Heer Hector komt niet meer vandaag, zijn hulp moeten we missen. Ik heb werkelijk nog nooit van mijn leven gehoord dat een ridder weigerde te vechten omwille van dromen die verzonnen zijn. We moeten vandaag strijden zonder hem!’
| |
| |
| |
[Origineel]
Doer drome die men versiert.
Hier wert sonder hem ghetorniert!’
‘Den coninc van Frigie hebben sy ghevaen.
Siet waer hy met ghenen lieden vaert!
Wy hulpen hem best onghespaert.’
Mettien reden sy na hem erre;
Sonder eneghe langher merre
Staken sy op die scilde sonder dueren.
Die halsberghe daden sy scueren.
Daer was die porsse van den stryde,
Men vacht daer met groten nyde.
Wel hondert Griecken staken sy ave,
Daer dmeeste deel af moeste ten grave,
Soe dat sulck die der neder lach,
Syn ghedermte voer hem lach.
Menech was daer ten vernoy.
Daer was die porsse vanden tornoy.
Pollidamas die quetster veel
Met synre cracht in dien nytspeel.
Onder hen tween ontsetten sy dare
Miteres, was in groten vare,
Want sy hadden hem afghedaen
Den helm ende souden hem thoet afsclaen,
Want sy hem behouden niet en conden.
| |
[Prozavertaling]
‘Ze hebben de koning van Phrygië gevangen genomen,’ antwoordde Troilus direct, ‘ga eens kijken waar hij door hen naar toegebracht wordt! We kunnen hem maar beter meteen te hulp komen.’
Woedend reden ze de Grieken achterna en zonder nog langer te wachten, staken zij in op hun schilden, zonder ophouden. Ze scheurden maliënkolders in stukken; het strijdgewoel was enorm en men vocht verbeten. Wel honderd Grieken staken ze neer, waarvan het grootste deel begraven kon worden; bij sommigen lagen de darmen naast het lijf. Menigeen was er rampzalig aan toe; de strijd was allerhevigst.
Polydamas verwondde in dat gevecht vele Grieken. Met zijn beiden bevrijdden zij Miteres, die in een hachelijke situatie verkeerde, want de Grieken hadden hem zijn helm afgedaan en wilden hem nu het hoofd afslaan, omdat ze hem niet levend als gevangene konden houden.
Maar toen kwam Troilus eraan; hij hakte Miteres' belager de handen af
| |
| |
| |
[Origineel]
Mer Troylus quam ten selven stonden;
Den ghenen hy die hant afscloech,
Hy quetster meer dan in't ghevoech.
Met synen sweerde, dat scarp was,
Wonde hy menghen die niet en ghenas.
Doe quam Ayax, Thelamons sone,
Drie dusent ridders hadde die gone,
Wel ghewapent na hare manieren
Ende wel ghereden met banieren
Blau, roet, ghelu, menghertieren.
Hare covertueren waren diere.
Dit heer versaechde menghen man,
Dans gheen wonder diet mercken can,
Want het waren ridders goet,
Ende quamen met groten overmoet.
Oec hebben sy enen goeden here,
Men conden verbeteren nemmermere.
Die Troyne waren niet tien tyde
Soe verscaven van den stryde
Om der yerster heren doen,
En daden Ayax ende Thelamoen,
Die op hem al versch quamen.
Sy reden op hem te samen.
Daer ontfinghen groet verlies
Die vander stat, syt seker dies,
Want sy en mochten se niet verdryven.
| |
[Prozavertaling]
en verwondde nog vele anderen. Met zijn scherpe zwaard verwondde hij menigeen die het niet meer kon navertellen.
Toen kwam Ajax, de zoon van Telamon, met drieduizend soldaten, uitstekend bewapend, met banieren in blauw, rood, geel, allerlei kleuren. Hun overkleden waren kostbaar. Dit leger joeg iedereen grote vrees aan en dat is niet te verwonderen als je erover nadenkt, want het waren uitstekende soldaten, die gedreven ten strijde trokken. Daarbij hadden ze een goede aanvoerder; die was niet te overtreffen.
De Trojanen waren niet zo snel op de vlucht gegaan na dit eerste treffen, als daar niet Ajax en Telamon waren geweest, die hen nu, volkomen fris en uitgerust, kwamen aanvallen. De beide Griekse legers vielen samen aan en de Trojanen leden grote verliezen, wees daar zeker van, want ze konden de Grieken niet verdrijven. Menig soldaat vond daar de dood, die liever
| |
| |
| |
[Origineel]
Menech ridder moest er blyven,
Die gherne danen hadde ghewest,
Ist als men in boecken lest.
Die meneghe was daer in groten noede,
Die erde was bedect metten doeden,
Die stryt was daer herde wreet.
Som vloen sy wech ghereet
Ende peinsden, dat syt hadden verloren.
Thelamon die deeds hem voren;
Pollidamas heeft hy ghesteken,
- Ic en weet niet wel, wiet sal wreken -
Soe dat hy van den orsse vel;
En hadde ghedaen Troylus ende niement el,
Hy ware ghevaen die tsweert verdroech
Ende meneghen voer hem sloech.
Met vromicheden ende met groter eren
Bescudde hy den groten here.
Syn volc ontfloe hem uytter porssen.
Troylus halp hem op den orsse;
Pollidamas sat op met desen,
Die groter vresen es ghenesen,
Want wet wel, dat hy daer vel,
Daert hem te stuer was ende te fel.
Sy toghen achter hare verde,
Men stacker vele vanden perden,
Eer sy die Persiene vernamen,
| |
[Prozavertaling]
ergens anders was geweest, zoals in de bronnen te lezen staat. Het leger verkeerde in grote nood, de aarde was bedekt met doden en de strijd was ontzettend. Sommige Trojanen sloegen op de vlucht en dachten dat ze de strijd verloren hadden.
Telamon rukte op en bracht Polidamas - ik weet niet goed wie dit zou moeten wreken - zo'n steek toe dat die van zijn paard viel. Als daar niet Troilus in hoogsteigen persoon was geweest, die zijn zwaard trok en veel tegenstanders velde, was Polidamas gevangengenomen. Uiterst flink en dapper beschermde Troilus de grote vorst en zijn mannen ontsnapten uit het strijdgewoel. Troilus hielp Polidamas op zijn paard en daar zat hij weer, ontsnapt aan een groot gevaar, want weet wel dat hij gevallen was op een plaats waar het voor hem heel gevaarlijk was.
De Grieken trokken zich terug en er werden er nog veel van hun paard
| |
| |
| |
[Origineel]
Die met haren boghen quamen
Ende waren wel seven dusent ofte mere,
Die daden meneghen Griec wel sere.
Quarele scoten sy ende ghescichte,
Daer en was halsberch soe ghedichte,
Sy en doerscotene in cortter stont.
Hem dusent hebben sy er ghewont,
Soe dat men sach wel, dat dat bloet
Al doer die starcke halsberch woet.
Daer was ghescoten menech peert.
Parys was stout ende onvervaert.
Hy dede hem scade ende lachter.
Een deel toghen die Griecken achter,
Want sy soe vele volcs verloren,
Dat sys hadden groten toren.
Sy peinsden: ‘Mochtic se noch belopen,
Die van Troyen soudent becopen.’
Ten stryde quam myn her Achilles,
Dat die Griecken al te samen
Verlies ende grote scade namen.
Meer blefer oec dan yemant waent;
Den synen bidt hy oec ende vermaent
Te peinsen om die wereltere,
Want daer waest te doene sere.
| |
[Prozavertaling]
gestoken, voordat ze de Perzen met hun bogen zagen komen, wel zevenduizend of meer in getal, die menige Griek ernstige verwondingen toebrachten. Zij schoten met pijlen en werpschichten, en er was geen pantser zo stevig of zij schoten er al snel dwars doorheen. Ze verwondden wel duizend Grieken, zodat je het bloed door de sterke maliënkolders zag stromen. Ook werd menig paard neergeschoten.
Paris was dapper en onversaagd en maakte het de Grieken heel lastig; die trokken zich voor een groot deel terug, omdat zij zoveel mensen verloren hadden, wat hun veel verdriet deed. ‘Als ik die Trojanen nog eens te pakken krijg, zullen ze het bezuren!’, dachten ze bij zichzelf.
Nu kwam heer Achilles in het strijdperk, die gemerkt had dat de Grieken grote verliezen leden. Er waren er dan ook meer omgekomen dan iemand ook maar gedacht had. Ook spoorde hij zijn mannen aan, te denken aan
| |
| |
| |
[Origineel]
Mettien liet hy syn spere sincken,
Dat sat van bloede mach drincken
Ende meneghen riddere vellen echt,
Eer sy weer op werden gherecht.
En es gheen man, die u cont dade
Des vernoys ende der scade
Die sy hadden, die van bynnen.
Sy weerden hem, wildyt bekynnen,
Mer soe vele wert er doerreden
Datter meer vloen dan daer streden
Ende ruumden hem dat velt
Ter stat weert met ghewelt.
Ende als her Achilles wert gheware
Dat sy alle vloen van vare,
Scloech hy er vele metten swaerde,
Want hy er niemant en spaerde.
Daer was herde swaer tferlies
Ende die scade die altoes wies.
Die Troyne lieten henen gaen,
Want sy en condens niet ontstaen.
Die Griecken jaghense soe sere
Ende pynden hem in lanc soe mere
Daer weerden hem wel Pollidamas
Ende Troylus in synre syden.
| |
[Prozavertaling]
hun eer als soldaat, want dat was hard nodig. En met die woorden liet hij zijn speer dalen, die zou druipen van het bloed en menig ridder zou vellen voor hij weer opgericht zou worden.
Niemand zou u kunnen vertellen over de ellende en het leed dat de mensen uit de stad moesten doorstaan. Ze verdedigden zich, weet dat wel, maar er werden er zo velen neergestoken dat er meer op de vlucht sloegen dan er nog vochten; ze verlieten het slagveld en vluchtten naar de stad.
Toen Achilles merkte dat ze allemaal vluchtten uit angst, doodde hij er nog meer met zijn zwaard, want hij spaarde niemand. De verliezen waren zeer groot en groeiden nog steeds.
De Trojanen sloegen op de vlucht, want zij konden zich niet staande houden. De Grieken joegen hen op en deden hun uiterste best de Trojanen de toegang tot de stad moeilijk te maken. Polydamas verweerde zich dap-
| |
| |
| |
[Origineel]
Dicke keerden sy in den stryde.
Hets wonder, hoe syt gheheerden!
Sy bescudden metten sweerden
Menghen die daer neder lach.
Parys die scloech menghen sclach,
Hy scloecher meer dan driewerf sesse.
Wel deedt des conincs soen van Daresse;
Sy hadden 't quaetste vanden speel.
Dese bescudden die bastarde,
Die swoeren dat metten swaerde
Becopen selen die sy beryden.
Metten sweerde ginghen sy stryden.
Die Griecken ginghen sy doerbreken,
Menghen hebben sy doer ghesteken,
Die daer doot bleef ofte mat.
Here Got! wat ridders waren dat
Beide in porssen ende in stryde
Groet sclaghe te slane met nyde;
Hoe edelyc dat sy vochten!
Want sy die Griecken vluchtich brochten
Met haren scarpen snydenden branden.
Sy cloevender vele daer toten tanden.
Ghevellet wert daer Thelamon;
Ghevaen hadden Margarion,
| |
[Prozavertaling]
per, met Troilus aan zijn zijde. Steeds opnieuw gingen zij het gevecht aan. Het is een wonder hoe ze het uithielden! Met hun zwaarden beschermden zij menigeen die gewond op de grond lag.
Paris deelde vele slagen uit, hij versloeg wel meer dan achttien tegenstanders. Ook de zoon van de koning van Aresse gedroeg zich dapper. Hij vocht net zo hard als Paris en ze waren in het heetst van de strijd. De bastaarden [van koning Priamus] kwamen hen te hulp; die hadden gezworen dat wie zij in handen zouden krijgen, het zou moeten bekopen met de dood door het zwaard. Ze streden met het zwaard, baanden zich een doortocht door het leger van de Grieken en staken er veel neer, die stierven of zich gewonnen gaven. Mijn God, wat waren dat een ridders in de strijd, om zulke slagen uit te delen! Wat streden zij een edele strijd, want zij joegen met hun vlijmscherpe zwaarden de Grieken op de vlucht. Veel van hen doorkliefden ze tot aan hun tanden.
| |
| |
| |
[Origineel]
Enen bastard, dien Achilles stac
Met enen spere, die ontwee brac,
Mer dyser bleef hem in den buyc
Ende van den houte een groet stuc.
Dies wert menech Troyen gram.
Eer hy van den orsse quam,
Hebben sy hem ontfangen ende ghedraghen.
Deus Got! hoe sere sy hem claghen,
Want hy was een ridder alsoe goet,
Soe scone, vromich ende vroet,
Dat sys te rechte waren gram.
Mer eer men hem dat hout uyt nam,
Hebben sy hem ghedreghen in die port.
Ay my, wat rouwen was daer ghehoert!
Het weenden riddren ende vrouwen,
Poerteren, cnapen ende joncfrouwen.
Het riep al: ‘O wy, o wach!’
Tyerst dat hem her Hector sach,
Wert hem dat hertte alsoe swaer
Dat hy ter erden viel wel naer.
Op ene bedde leiden sy den siecken,
Dies moghen sy dancken den Griecken.
Her Hector vraghede wie't hem dede.
Doen hy wiste die waerhede,
Wie't hem dede ende in wat twiste,
| |
[Prozavertaling]
Telamon werd geveld; Margarion, een bastaard, had hem gevangen genomen. Achilles doorstak deze laatste met een speer die dwars doormidden brak, waarbij de ijzeren punt en een groot stuk van het hout in zijn buik bleef steken. Veel Trojanen waren hier woest om en nog voor Margarion van zijn paard viel, vingen zij hem op en droegen hem weg. Lieve God, wat een klaagliederen hieven zij aan om hem, want hij was zo'n goed, knap, dapper en wijs ridder dat ze er met recht woedend om waren. Maar voor ze het stuk speer uit zijn buik haalden, droegen ze hem de stad binnen. Ach, wat werd daar ook getreurd! Ridders en jonkvrouwen, burgers, schildknapen en jonge meisjes, allen weenden luid en riepen ach en wee.
Zo gauw heer Hector Margarion zag, werd hij zo bedroefd dat hij bijna neerviel. Ze legden de gewonde op een bed; dit hadden ze nu aan de Grieken te danken. Hector vroeg Margarion wie hem neergestoken had en in wat voor soort gevecht, en toen hij hoorde wie het gedaan had, zei hij: ‘Heus, nu
| |
| |
| |
[Origineel]
‘Te waren’ sprac hy, doen hyt wiste,
‘Ic mach met rechte sere mesbaren
Dat ic daer uyt niet en mach varen.
Hoe mochtic numeer ghebeiden?
Daeruyt moetic an der heiden
Ende desen wreken op dat ic mach.
Vindickene op desen dach,
Ic wane, hy sulcken pant sal laten,
Dat hem comen sal tonbaten.
Hoe verwonnic meer den lachter,
Of ic ghinc des stryts achter?
Wien dat hulpen sal of letten,
Ic moet onse volc ontsetten.’
Her Hector hiet den spiet uyttien
Margarioen ende riep mettien:
‘Haelt my myn ors, ic wreke desen,
Al soudics nemmermeer ghenesen!’
Doen hy opsat, syn vader quam,
Die't met pyne hem benam.
Recht buyten der stat, op die fosseiden
Was dien tornoy an der heiden,
Want Eneas die was comen,
Die vele der plaetsen heeft ghenomen
Met seven dusent riddren wel,
Die ten orloghe waren snel.
| |
[Prozavertaling]
moet ik het werkelijk bijzonder betreuren dat ik de stad niet uit mag. Hoe kan ik nu nog langer afwachten? Ik moet naar buiten, naar het slagveld en wraak nemen voor deze man, als ik kan. Wanneer ik Achilles vandaag nog te pakken krijg, zal hij het zo zwaar te verduren krijgen dat het hem zal spijten. Hoe zou ik ooit de schande te boven komen, als ik de strijd uit de weg zou gaan? Wie het ook zal helpen of hinderen, ik moet en zal ons volk te hulp komen.’
Hector gaf bevel de speer uit Margarions buik te trekken en riep daarna: ‘Breng me mijn paard, ik zal wraak nemen voor deze man, ook al zal het me mijn leven kosten!’ Toen hij op zijn paard zat, kwam zijn vader eraan, die alle mogelijke moeite deed hem tegen te houden.
Vlak buiten de stad, op de stadswallen, woedde de strijd nog steeds, want Aeneas was gearriveerd en had een groot deel van het strijdveld in beslag genomen met zevenduizend uiterst strijdbare soldaten. Ik vertel u dit
| |
| |
| |
[Origineel]
Al aver waer seggic u dat.
Sy holpen wel dien van der stat,
Mer dies waren sy vele te bloeder
Ende oec stryden sy te noeder,
Dat her Hector wech was, haer gheselle.
Alst her Achilles wiste, die felle,
Gaf hy om hen allen te myn;
Hy sweert, hy sal se dryven in.
‘Here,’ sprac hy, ‘comt ghy er toe,
Laet se ons vanghen ende sclaen,
Ons en mach er gheen ontgaen.
Her Hector en es oec niet daer,
Twy souden wy dan hebben vaer?
Hy en comt hedenmeer uytter stat;
Als sy sonder hem stryden.
Brinct u volc in cortten tyden,
Wy selen se alsoe bestaen,
Het selen sy dusent becopen saen.’
Her Achilles voer voren, hy was ga,
Agamennon volghde hem na.
Nu wert daer sciere sere ghestreden,
Eer sy sceden van der steden.
Die hertoghe van Athenen quam voren
| |
[Prozavertaling]
alles naar volle waarheid. Ze stonden de Trojanen goed bij, maar waren veel minder dapper en streden ook met veel meer tegenzin, omdat Hector, hun wapenbroeder, ontbrak. Toen de wrede Achilles dit merkte, vreesde hij alle overige Trojanen veel minder; hij zwoer dat hij ze de stad in zou jagen.
Toen zei Agamemnon: ‘Heer, kom, laten we hen gevangen nemen en doden, er mag er ons geen een ontsnappen. Hector is er toch niet bij, waarom zouden we dan bang zijn? Hij komt vandaag de stad niet meer uit. Ze zijn allemaal niets waard, als ze zonder hem moeten strijden. Breng uw troepen snel hierheen, we zullen de Trojanen zo aanvallen dat ze het met z'n duizenden zullen ontgelden!’
Achilles ging vooruit, zonder zich te bedenken, en Agamemnon volgde hem. Nu zou er spoedig hevig gestreden worden, voordat de Grieken het slagveld zouden verlaten.
De hertog van Athene rukte op met drieduizend uitgelezen soldaten op
| |
| |
| |
[Origineel]
Met driedusent ridderen vercoren,
Op Spaensche orssen al opgheseten.
Altehant oec, wildyt weten,
Ghinghen sy horten ende steken
Ende die starcke scilde breken,
Maer vele der harre bleven doot.
Die wych was starc ende groet,
Soe scadelicke was oec die dach,
Dat men der wonder af segghen mach.
Philemeus van Paflaganie,
Die averstoutte ende die vrie,
Josteerde op die van Athenen.
Noyt en hoerde man van neghenen
Tellen, dat in soe cortter tyt
Soe menech bleef in eenen stryt.
Starc waren die Paflagoene
Ende achten cleine op die Griffoene.
Van bloetheiden en wisten sy niet;
Den Griecken daden sy groet verdriet,
Wel deedt daer selve Philemeus,
Van meneghen soe haddys prys.
Hy joesteerde op den hertoghe,
Boven den scilde stac hine hoghe,
Dat hem drie tande uytvloghen
Ende hi nederviel van hoghen.
| |
[Prozavertaling]
Spaanse paarden. Er volgde weldra een geweldig steekspel, de stevige schilden braken doormidden en er werden veel Trojanen gedood. De strijd was fel en reusachtig en de verliezen van die dag waren zo groot dat het haast niet te geloven is.
De heldhaftige en dappere Philemeus van Paflaganie streed tegen de Atheners. Je hebt nog nooit horen vertellen dat er in een gevecht in zo korte tijd zoveel slachtoffers vielen. De mensen uit Paflaganie waren sterk en bekommerden zich niet om de Grieken. Zij kenden geen angst en maakten het hun behoorlijk lastig, met name Philemeus zelf, die daarvoor door menigeen geprezen werd. Hij kampte tegen de hertog en stak hem hoog boven zijn schild, zodat er drie tanden uit zijn mond vlogen en hij van zijn paard afviel. Hij kon hem niet gevangen nemen, want hij werd door een menigte Grieken
| |
| |
| |
[Origineel]
Hy en conste hem niet ghevaen,
Want van soe menghen was hy bestaen.
Alsoe die liede van haren here pleghen,
Die syne hebbene wech ghedreghen
Vanden velde ten tintten waert,
Daer men sere om hem mesbaert.
Palamedes heeftene ghemoet,
Die sere daeromme verwoet
Ende sweert dat syt selen becopen
Diet daden, opdat hy se mach belopen.
Die scilde namen sy ende reden,
Die daer luttel yemants meden.
Noyt en hielden sy op den toghel,
Maer sy vloghen als een voghel
Ende quamen daer men sere street.
Sy daden den menghen groot leet;
Haer speren braken in die porsse,
Waest op scilde, waest op orsse,
Som op ridders, die bleven doot.
Die wych was daer starc ende groet
Ende daertoe menghertieren anoet
Ende van perssen groet ghestoet.
Hier in desen fellen tornoy
Hadde die meneghe groet vernoy,
Dat ment ghescriven niet en conde.
| |
[Prozavertaling]
aangevallen. En zoals men dat altijd doet met zijn heer, hebben de mannen van de hertog hem van het slagveld naar zijn tent gedragen, waar men groot misbaar om hem maakte.
Palamedes kwam de hertog onderweg tegen, werd woedend en zwoer dat degenen die de hertog hadden aangevallen het zouden bezuren, als hij ze zou kunnen inhalen. Ze pakten hun schilden en reden weg, niemand ontziend. Ze hielden de teugels niet in, maar vlogen als op vleugels naar de plaats waar nog steeds verwoed gevochten werd. Ze brachten menigeen verwondingen toe en hun speren braken in het gedrang, op schilden, op paarden of op soldaten die gedood werden. Het was een hevige strijd, met veel verdriet en groot strijdgewoel.
In deze felle strijd leed menigeen zo dat het met geen pen te beschrijven
| |
| |
| |
[Origineel]
Sy en mochten in neghere stonde
Ghedueren daer, syt seker dies.
Al te swaer was haer verlies;
Doer die lytsen heeft men se ghedreven,
Daer moeste menech laten dleven.
Vele vielder daer in die fosseit;
Eer die leste in quamen ghereyt,
Verloren sy soe menghen man
Dat men 't vertellen niet en can.
Die Griecken wonden an haren danc
Die uytterste lytsen sonder wanc.
Sy dreven se bynnen den berbecane.
Parys die reet hem daer bat ane.
Hy heeft hem daer afghescleghen
Menghen vromen coenen deghen.
Troylus dede sulcke saken,
Dat hem nyemant en der ghenaken;
Hy wasser menghen te fel.
Daer toende hy syn stoutheit wel.
Pollidamas dede wonder groet,
Hy hielt syn goede sweert al bloet,
Soe groet leet hy den Griecken doet,
Hy baedde syn sweert in haer bloet.
In synen keer was hy ghestade,
Diere vercoept hy hem die scade.
Philemeus die scone ende die vrome,
| |
[Prozavertaling]
is. De Trojanen konden niet langer standhouden, wees daar zeker van. Hun verliezen waren te groot. De Grieken dreven hen door de verschansingen, waarbij menigeen het leven verloor. Velen vielen er in de stadsgracht en nog voor de laatste mannen de stad bereikten, verloren ze zo veel manschappen dat het niet na te vertellen is. Tot verdriet van de Trojanen veroverden de Grieken de buitenste barricaden zonder mankeren en dreven ze de Trojanen binnen de muren van de stad.
Paris kwam dichterbij en velde menige dappere Griekse held. Troilus ging zo te keer dat niemand in zijn buurt durfde komen; hij was meedogenloos voor menigeen en bewees zijn dapperheid. Ook Polydamas vocht als een leeuw; hij trok zijn scherpe zwaard en richtte zo'n slachting aan onder de Grieken dat hij het onderdompelde in hun bloed. Hij hield vol en zette het de Grieken stevig betaald. Maar de knappe en dappere Philemeus was de
| |
| |
| |
[Origineel]
Wasser die beste die ic noeme.
Telcken scloech hy enen doot
Met synen sweerde, dats jamer groet.
Al dadent dese wel, wattan?
Want het hem niet ghehelpen en can,
Want liede die wel stryden conden,
Hebben tvelt op hem ghewonnen,
Sy en connen se niet in waren saken
Wederstaen noch vluchtich maken.
Bynnen der poert, nu mercket dan,
Syn comen sulc tien dusent man,
Daer niemen af in langhen tyt
En gheert te keren in den stryt.
In die stat mocht men roepen horen,
Dat sy tvelt hebben verloren.
Daer soe was sulc hantghesclach,
Dat nieman andren troesten en mach.
Sy en weten waer van vresen porren;
Som liepen sy op die torren,
Alle wanen sy clene ende groet
Ghevaen syn ofte wesen doot.
Her Hector vernemt ende siet
Dat wonder dat daer ghesciet
Ende die scade van die daer blyven,
Die nieman en mochte volscryven.
Die stat sach hy in roere van vare
| |
[Prozavertaling]
beste van iedereen die ik hier genoemd heb; iedere keer dat hij met zijn zwaard sloeg, doodde hij een tegenstander, wat een tragedie!
Maar ook al streden ze voortreffelijk, wat maakte het uit? Het kon hen allemaal niet baten, want de uitstekend vechtende Grieken hadden het slagveld veroverd en de Trojanen konden hen werkelijk niet weerstaan of op de vlucht drijven. Er waren wel tienduizend man de stad ingekomen, van wie niemand voorlopig terug wilde naar het slagveld. In de stad klonk geroep dat ze verloren hadden; er klonk zo'n geweeklaag dat geen mens een ander moed kon inspreken. De inwoners wisten niet waar ze het zoeken moesten van angst; sommigen klommen op de torens van de stadsmuren en iedereen, groot of klein, waande zich reeds gevangen of gedood.
Heer Hector zag dit alles aan, dit enorme leed om de gesneuvelden, dat met geen pen te beschrijven was. Hij zag hoe de stad in paniek was door de
| |
| |
| |
[Origineel]
Ende hy heeft oec vernomen die niemare,
Dat sy bynnen der porten vloghen.
Hem liep dat bloet onder die oghen
Ende thertte wies hem ende die moet.
Soe erre wert hy daer hy stoet,
Dat niemant hem en der ghenaken.
‘Seer miscomen my die saken,’
Sprac hy, ‘dat ic dit moet doghen.’
Al verstormden hem die oghen
Van groter avermoedicheit.
Synen helm nam hy ghereit,
Dien bant hem der cnapen een.
Doen vernuwede daer dat gheween.
Meneghe vrouwe in die sale
Wert cranc ende van rouwen vale.
Om her Hectore was hem wee,
Wet Got, sy en sien hem nemmermee,
Noch en werden blyde meer hier naer.
O wy! wat scade gheviel daer,
Dat hy die wyle niet en mocht ontvlien,
Daer hem alsoe op soude messchien.
Bynnen der salen sat op syn peert
Her Hector ende gorde syn sweert.
Den scilt nam hy ende reet uyt.
Andromaca screyde averluyt;
Jammerlicke sy haer misliet.
| |
[Prozavertaling]
angst en ook vernam hij het nieuws dat de soldaten de stad in vluchtten. Zijn ogen raakten bloeddoorlopen, zijn hart zwol van moed en hij werd zo vreselijk kwaad dat niemand bij hem in de buurt durfde te komen. ‘Het bevalt me helemaal niet dat ik dit alles moet dulden,’ zo sprak hij. Zijn ogen vertroebelden van strijdlust. Hij pakte onmiddellijk zijn helm, die een van de schildknapen hem vervolgens op het hoofd zette.
Op dat moment begon het gejammer opnieuw en menige jonkvrouw in de ridderzaal stortte in en verbleekte van verdriet. Hun verdriet gold Hector; God weet dat ze hem nooit weer terug zouden zien en nooit van hun leven nog een gelukkig ogenblik zouden kennen! Ach, wat een ramp was het toch dat hij niet kon ontsnappen aan die dag waarop hem zoiets vreselijks zou overkomen.
In de ridderzaal besteeg Hector zijn paard en gordde zijn zwaard aan.
| |
| |
| |
[Origineel]
Priamus en was daer niet;
Hadde hy er gheweest, het ware bleven.
Maer hy die niet en ontsiet syn leven,
Reet die strate nederwaert.
Menech neech hem in die vaert.
Als 't ghemene volc vernam,
Waren sy blyde dat hy quam.
Jeghen hem liep menich een,
Van jammere dreven sy groet gheween.
‘Here!’ seiden sy, ‘die Griexe scare
Es dies worden wel gheware
Dat ghy niet en comt ten stryde.
Sy hebbens wel ghehat den kies:
Van den onsen es groet tverlies.
Sy hebbender heden vele belopen,
Maer nu selen syt doch becopen
Ende ontghelden in cortten tyden.’
Her Hector comt al daer sy stryden,
Maer die persse was soe groet
Van dien die weken doer den noet,
Dat hy cume uytcomen mochte.
Tyerst dat hy uytquam, het becochte
Euripulus, dien scloech hy doot,
Die van Hyrcane was here groet.
Sidus was een coninc rycke,
| |
[Prozavertaling]
Hij pakte zijn schild en reed weg. Andromache weende luidkeels en klaagde deerniswekkend. Priamus was er niet; wanneer híj aanwezig was geweest, was dit alles niet gebeurd. Maar de man die niet vreesde voor zijn leven, reed nu door de straten van Troje. Onderweg boog menigeen voor hem en toen het volk hoorde dat hij er aankwam, was het verheugd. Veel mensen liepen Hector tegemoet, jammerend van ellende. ‘Heer,’ riepen zij, ‘het Griekse leger heeft wel gemerkt dat u zich niet in de strijd hebt begeven. Ze hebben hun zin gekregen: onze troepen hebben grote verliezen geleden. De Grieken hebben er veel verslagen, maar nu zullen ze ervoor boeten en het spoedig ontgelden.’
Hector naderde het strijdtoneel, maar het gedrang van hen die moesten vluchten was zo groot dat hij nauwelijks de stad uit kon komen. Maar zo gauw dat hem gelukt was, moest Euripulus, heer van Hyrcane, het bekopen:
| |
| |
| |
[Origineel]
Stout ende vromich sekerlicke;
Enen sclach dat hem her Hector gaf,
Dat hem die kraghe voer af,
Dat hy bleef doot in ghenen speel.
Daer hoerde men tekene veel,
Daer mocht men teenre wylen hoeren
Menech trompe, menech horen.
Die hoghe torren luudden weder
Ende die dale op ende neder.
Her Hector wert so bekynt aldare,
Tyerst dat sys worden gheware,
Traken die Griecken te samen
Op den velde danen sy quamen.
Pollidamas hebben sy ghevaen.
Tontsettene, maer dat es bleven.
Dies waren sy vroe, diene henen dreven,
Want hy hem menichwerf beriet
Grote scade ende verdriet.
Dies gaven sy hem menghen sclach
Op den helm, daer hy voer hem lach.
Syn ontset es opghegheven,
Hy waender selve wel syn bleven.
Dicke was om her Hectore ghevracht
Van hem die men daer henen jaeght,
| |
[Prozavertaling]
Hector sloeg hem dood. Sidus was een rijk, dapper en zeer heldhaftig vorst; Hector gaf hem zo'n klap dat zijn ijzeren halskraag afvloog en hij dood op de grond viel. Er klonken luide strijdkreten en het geluid van trompetten en hoorns. De hoge torens op de stadsmuren en de dalen rond de stad weergalmden ervan. Zo werd Hector aangekondigd en zodra de Grieken dat merkten, verzamelden zij zich op het slagveld.
Ze hadden Polydamas gevangen genomen; Philemeus had nog geprobeerd hem te bevrijden, maar dat was niet gelukt. Daarom waren de Grieken die hem meevoerden, blij, want Polydamas had hun vaak ongeluk en verdriet bezorgd. Nu lag hij op de grond en ze sloegen hem voortdurend op zijn helm. Er werd niet meer geprobeerd hem te bevrijden en hij dacht dat zijn einde gekomen was. Er was vaak om Hector geroepen door de mensen die daar achtervolgd werden, maar nu zagen ze hem dan toch aankomen, ze
| |
| |
| |
[Origineel]
Maer bekynt hebben sy hem by dien,
Dat sy hem hebben van achter besien.
Int hertte was hem te bet.
Pollidamas die wert ontset.
Her Hector liet op hem lopen;
Sy moestent swaerlyc becopen,
Dat sy hem soe dorperlicke leeden.
Dat gheselscap wert saen verscheden.
Hy scloecher metten sweerde doot
Menghen ridder stout ende groet.
Hy doerreet al hare here,
Vele verloren sy aen die were.
Pollidamas moeten sy begheven,
Ochte alle by hem laten dleven.
Die Troyne syn vercoevert:
Daer die fosseyt was steyl gheoevert,
Hebben sy die Griecken bestaen.
Daer was menech doot ende ghevaen,
Byder daet die her Hector dede.
Waerom soudic u letten hiermede?
Te velde dreven sy se verre
Dies waren die Griecken droeve ende erre.
Rycke als ons die jeeste wyst;
| |
[Prozavertaling]
herkenden hem van achteren. Ze kregen nieuwe moed. Polydamas werd bevrijd; Hector stuurde zijn paard er in draf op af en ze moesten het duur bekopen dat ze Polydamas zo laaghartig hadden weggevoerd. De groep Grieken werd uiteengejaagd en Hector doodde menige dappere en grote ridder met zijn zwaard. Hij stak ze allemaal dood en de Grieken leden ernstige verliezen in die strijd. Ze moesten Polydamas wel laten gaan, of anders om hem hun eigen leven verliezen.
De Trojanen hadden zich weer hersteld: op de plaats waar de stadsgracht heel steile oevers had, vielen ze de Grieken aan en er werden er veel gedood of gevangengenomen dankzij Hectors optreden. Waarom zou ik uw tijd nog langer verdoen? De Trojanen dreven de Grieken een heel eind terug en die waren daar bedroefd en woedend om.
Er was een bevelhebber met de naam Loecetes, een neef van Dyomedes
| |
| |
| |
[Origineel]
Doer syne stoutheit was hy sere ghepryst;
Dien heeft die coene her Hector doot.
In midden daer die stryt was groet,
Stac hy hem doot onder al dat here.
Op synen scilt, met enen spere,
Aldaer van goude stont een lupaert,
Scoerde hy den scilt metter vaert,
Die halsberch faillierde saen.
Dat yser esser dore ghegaen,
Soe dat dat syden ponioen
Doerginc op dat achterste artsoen,
Dat levere ende longhe uytvoeren beide.
Doot viel hy van den ghereide
Ende tyerst dat her Hectors spere brac,
Metter vaert hy tsweert uyttrac.
Hy proefde hoe dat snyden conde;
Daer maecten hy menghe diepe wonde.
Die Troyne dadent wel ten stryde,
Numeer syn sy vroe ende blyde,
Nu tyden sy den vyanden an;
Dat doet her Hector, die edel man!
Als her Achilles sach dat wonder,
Dat her Hector doet alleen besonder,
Die syne princen dus verslaet,
Syn hertte segt hem ende synen raet:
| |
[Prozavertaling]
en een zeer aanzienlijk man, zo de geschiedenis ons leert; om zijn dapperheid werd hij alom geprezen; hem doodde de dappere Hector. Midden in het strijdgewoel stak hij hem dood. Zijn schild, waarop een gouden leeuw stond afgebeeld, reet hij met een speer dwars doormidden en Loecetes' maliënkolder begaf het meteen. De speerpunt drong erdoorheen, zodat het zijden wimpeltje dat er aanhing doordrong tot aan de achterste zadelboog en Loecetes' lever en longen uit zijn lichaam kwamen. Hij viel dood uit zijn zadel en zodra Hectors speer brak, trok hij snel zijn zwaard. Hij probeerde hoe scherp dat sneed en bracht menigeen ernstige verwondingen toe.
De Trojanen streden dapper, vanaf dat moment waren ze blij en verheugd. Nu gingen ze op hun vijanden af en dat was te danken aan de edele Hector!
Toen Achilles al het wonderbaarlijke zag dat alleen het optreden van
| |
| |
| |
[Origineel]
‘Eest dat hy langhe te lyve blyvet,
Maer hy souden ontlyven eer.
Waert dat hy hem conde beringhen
Ende hyt dan conde volbringhen
Hy scloechene selve, waert dat hy mochte:
Daerane sette hy al syn ghedochte.
Anders niet hem int hertte ginc;
Hieromme laet hy alle dinc.
Syn ghedachte ende synen syn.
Nemmermeer en wert hy blyde,
Eer hy hem doot heeft in den stryde!
Hy sach tfolc jaghen al ghemene.
Soe vele heeft Hector cracht allene,
Dat hyt al weert met synre ghewelt
Ende hy hem rumen doet dat velt.
Die Troyne syn wel becomen,
Menghen hebben sy dlyf ghenomen;
Al tfolc trac uyt der stede.
Synt dat God die werelt wesen dede,
En sach noyt man in ghenen tyt
Sulck ghevecht noch sulcken stryt!
By hondert, by dusent bleven sy doot;
| |
[Prozavertaling]
Hector teweeg had gebracht, Hector die al zijn krijgsoversten versloeg, fluisterden zijn hart en zijn verstand hem in: ‘Als deze man nog lang in leven blijft, zal hij onherroepelijk al mijn mensen doden.’ Maar voordat het zover was, zou hij Hector doden. Of hij hem zou kunnen laten insluiten en hem dan persoonlijk de doodslag zou kunnen toebrengen, als hij daartoe in staat zou zijn: daarop zette hij al zijn zinnen. Hij dacht nergens anders aan; hiervoor liet hij al het andere en hij was alleen daar op uit. Hij zou niet gelukkig zijn, voor hij Hector in het gevecht had gedood! Hij zag hoe zijn mensen achtervolgd werden: zo sterk was Hector in zijn eentje dat hij alle Grieken kon weerstaan en hen het veld doen ruimen. De Trojanen hadden zich goed hersteld en benamen vele Grieken het leven. De gehele bevolking kwam de stad uit. Sinds het moment waarop God de aarde schiep, heeft nog nooit enig mens zo'n enorme strijd gezien! Bij honderden, bij duizenden vielen ze
| |
| |
| |
[Origineel]
In die stat was't ghehu soe groet,
Tfolc liep al dat het mochte.
Die erde bevede, dat hem dochte
Ghelyc of sy scoren soude.
Menech doode lach op die moude.
Dits her hectors doot
Pollicetes, een coninc uytvercoren,
Van aver Caucasus gheboren,
- Dats ten lande weert van Endy -
Menghen riddere soe hadde hy;
Stout was hy ende wel bedacht,
Ende een man van groter macht.
Noyt en sach men ghenen man
Met dieren stenen ende met goude
Waren sy versiert menichfoude,
Dies pensic dat hy hem verhief.
Her Achilles haddene herde lief,
Bedy dat hy hem soude gheven
Synre suster, behielde hy dleven.
Selve was hy een ridder vermaert,
Van synen vyant onvervaert.
Dies daghes scloech hy menghen Troyen.
Mer her Hector heeft belopen dien,
| |
[Prozavertaling]
en het krijgsrumoer in de stad was zo groot dat iedereen liep wat hij lopen kon. De aarde beefde, zodat het iedereen leek of zij zou scheuren. Menig lijk lag op de grond.
| |
Hectors dood
Polybetes, een voortreffelijk vorst, geboren aan de andere zijde van de Kaukasus - dat is in de richting van India - had veel soldaten. Hij was dapper, scherpzinnig en heldhaftig. Nooit zag men iemand mooiere wapens dragen dan hij. Ze waren rijkelijk versierd met edelstenen en goud; ik denk dat hij er wel trots op was. Achilles was zeer op hem gesteld, omdat hij hem zijn zuster tot vrouw wou geven, wanneer Polybetes de strijd zou overleven. Hij was een vermaard ridder, onverschrokken tegenover zijn vijanden en hij
| |
| |
| |
[Origineel]
Dat hy hem niet en mochte ontgaen;
Daer moeste hy syn biecht ontfaen.
Ten tanden scloech hy hem aldare
Ende doen hy sach dat rycke ghegare,
Soe scone, soe ryckelyc ende soe diere,
Wilde hyt aftrecken sciere.
Doen hy hem pynde hoe hyt aftrake,
Quam her Achilles, syn wedersake,
Op hem sclaende over die heide.
Daer ruumde menech syn ghereide.
Die wych versamende daer soe groet,
Dat daer menech man bleef doot.
Her Hector ende her Achilles quamen te samen,
Die grote sclaghe gaven ende namen;
Elc scloech anderen al dare
Op die helme, die ludden clare,
Soe dat alle die bande ontspronghen
Ende hem die hande wedersonghen.
Maer her Hector heeft een sweert ghetrect,
Dat scarp was ende claer blect.
Met beiden handen hy oec sclaet
Op her Achilles, hoe soe't gaet,
Mer hy en consten niet ghevellen.
Dat vechten lieten haer ghesellen,
Die ghene die waren daer ten stryde
Ende maecten hem ene plaetse wyde.
| |
[Prozavertaling]
had die dag al veel Trojanen gedood. Maar Hector viel hem zo fel aan dat hij hem niet kon ontsnappen; dat bekocht Polybetes met zijn leven. Hector kloofde hem het hoofd tot aan zijn tanden; en toen hij die prachtig mooie, kostbare wapenrusting zag, wilde hij die hem afhandig maken. Terwijl hij erover stond te denken hoe hij dat zou aanpakken, kwam zijn tegenstander Achilles op hem af over het slagveld. Menigeen viel uit het zadel en de strijd liep zo hoog op dat er velen gedood werden.
Heer Hector en heer Achilles traden elkaar tegemoet en deelden over en weer enorme klappen uit. Ze sloegen elkaar op de helmen, die er luid van galmden, zodat de helmbanden lossprongen en hun handen natrilden. Hector trok een scherp, helder glanzend zwaard, maar hoe hij ook met beide handen op Achilles insloeg, het lukte hem niet hem neer te slaan. De andere strijders staakten het gevecht en maakten ruimte voor hen. Maar Achilles
| |
| |
| |
[Origineel]
Mer her Achilles sonder waen
En mochte voer hem niet ontstaen.
Hy trac besyden wel sere ghewont.
Hy was erre, dat wert u wel cont.
Gheen man en mochte droever syn,
Dat dede hy herde wel in schyn.
Hy dede begaden syne wonde
Ende binden soe men best conde.
Synen helm hy verbinden doet,
Enen spriet nam hy starc ende goet,
Ten stryde keerden hy danen hy sciet,
Om syne wonde en laet hys niet.
Op Hector voer hy te diere stont,
Hy wille sterven alsoe ghewont,
Sweert hy, ofte hy sal hem doden.
Dies en laet hy hem niet verbloden.
Scarp ende wreet soe was die stryt,
Daer bleef menech in cortten tyt.
Onder die Griecken wert een ghehu,
Sie riepen: ‘Her Hector hevet nu
Enen coninc noch afghesclaghen,
Wy en moghen des niet verdraghen!’
Hector hadde enen by der veintallien
Ende tracken uyt der battallien,
Metten scilde al onghedect.
Her Achilles siet, dat hy er niet op en mect.
| |
[Prozavertaling]
kon toch niet tegen Hector op; hij trok zich ernstig gewond terug en hij was woedend, dat begrijpt u wel. Geen mens was bozer dan hij, dat bleek heel duidelijk.
Hij liet zijn wonden zo goed mogelijk verzorgen en verbinden, en zijn helm opnieuw vastmaken. Hij pakte een stevige lans en stortte zich weer in de strijd; hij liet zich niet weerhouden door zijn verwondingen.
Achilles ging meteen op Hector af en hij zwoer dat hij aan zijn verwondingen wilde sterven, óf Hector zou doden; hij liet zich door niets bang maken.
De strijd was nog steeds hard en wreed, en menigeen verloor het leven. Er klonk geschreeuw onder de Grieken: ‘Hector heeft een van onze koningen verslagen, dat kunnen we niet op ons laten zitten!’ Hector had hem te pakken bij zijn helmband en hij sleurde hem weg uit het strijdgewoel, waar-
| |
| |
| |
[Origineel]
Syn ors scloech hy met sporen,
In syn hertte soe hadde hy toren.
Op her Hectore hy hem wreken wilde,
Hy stackene beneden den scilde,
Met enen spere, dat scarp was,
Dies hy nemmermeer en ghenas.
Want hy hem van achter stac aldure,
Hem en halp halsberch no coverture.
Dat was rouwe ende jammer groet,
Daer bleef die goede her Hector doot,
Want syn levere ende longhe beide,
Vielen voer hem int ghereide.
Ay, her Hector, bloeme van ertrike,
Noyt en vant men uws ghelike!
In allen saken waerdy volmaect,
In allen doeghden wel gheraect.
Hovesch waerdy ende goet,
Gheen dinc en messat ane u.
Dat ghy hebdt verloren nu
U leven, dat sal syn meswende
Dien van Troyen in haer ende.
Oec alle heren ende vrouwen
Diet lesen, sullen maken rouwe.
Ay, her Achilles, boese deghen!
Hoe fellike hebdy verscleghen
| |
[Prozavertaling]
bij hij zichzelf niet beschermde met zijn schild. Achilles zag dat Hector niet oplette en gaf zijn paard de sporen, woedend tot in het diepst van zijn hart. Hij wilde zich op Hector wreken en gaf hem met zijn scherpe speer een steek onder zijn schild, die Hector niet zou overleven. Want Achilles stak Hector diep in zijn rug, daar hielp geen harnas of overkleed tegen. Wat een verdriet en rampspoed, daar stierf de dappere Hector, want zijn lever en zijn longen vielen voor hem in zijn zadel.
Ach Hector, beste van de wereld, nooit vond men uw gelijke! U was volmaakt in alle opzichten en zeer deugdzaam. U was hoofs en goed, knap, vrijgevig en wijs. Niets strekte u tot schande. Dat u hier uw leven hebt verloren, zal uiteindelijk voor de Trojanen rampzalig worden. Alle mannen en vrouwen die dit zullen horen, zullen om u treuren.
Ach Achilles, slechte ridder! Wat heb jij de dappere en sterke Hector op
| |
| |
| |
[Origineel]
Den stoutten ende den starcken her Hectore,
Dat dune van achter stakes dore!
Mordelicke naemdy hem dlyf.
Twaren, dies hadde ghesyn een blyf,
Hadstune in dansichte ghesien.
Dat en hadde dy niet moghen ghescien.
Als ghy hem jaghet, ghy waert vervaert,
Want hy dicke met syn scarpe swaert
U menghe wonde in dyn lyf heft ghehouwen,
Daert saghen heren ende vrouwen.
Onghelyc was dyne cracht.
Dune hads jeghen her Hector ghene macht;
Haddy ghevochten hant jeghen hant,
Dyn hoet waer bleven her Hectors pant.
Ay stat van Troyen, wes droeve sere!
Du heves verloren raet ende here.
Ghy Troyne, vliet haestelicke!
Die bloeme es doot van uwen rycke.
Ay! nu wert u stat tebroken
Ende ghy selt blyven onghewroken.
Die ghene, die u te wreken plach,
Es doet: nu maect groet hantghesclach!
Hadde her Hector tot nu moghen leven,
Troyen ware te wynnen bleven.
O wy, hoe droeve een aventuer,
Hoe swaer, hoe bitter ende hoe suer!
| |
[Prozavertaling]
een boosaardige manier verslagen door hem in zijn rug te steken! Je hebt hem verraderlijk vermoord. Heus, dit was niet gebeurd, als je hem recht in de ogen had gekeken. Dan was het je niet gelukt. Iedere keer dat je hem achtervolgde, was je bang, want hij heeft je met zijn scherpe zwaard al menigmaal verwond, ten overstaan van iedereen. Jullie waren geen gelijke partij. Jij kon niet tegen Hector op. Als jullie van man tot man gevochten hadden, was jouw hoofd Hectors buit geworden.
Ach Troje, wees diep bedroefd! Je hebt je heer en raadgever verloren. Trojanen, vlucht snel! De parel van uw rijk is dood. Ach, nu zal uw stad verwoest worden en u zult ongewroken blijven. Hij die gewoon was u te wreken is nu dood: treurt en rouwt! Als Hector tot op heden in leven had mogen blijven, zou Troje nog steeds veroverd moeten worden.
| |
| |
| |
[Origineel]
Hoe was sy op die stat vererret,
Dat sy hem Hector heft ontfert?
Ay, Hector, bloeme ende heer groot,
Al bistu hier dus bleven doot,
Nochtant sal men dy lof ende eer
Hierna spreken ommermeer!
| |
[Prozavertaling]
Ach, hoe treurig is het noodlot, hoe zwaar, hoe bitter en hoe zuur! Waarom was Vrouwe Fortuna zo boos op de stad dat zij Hector van haar heeft afgenomen? Ach Hector, voortreffelijk, groot heer, ook al ben je nu gestorven, men zal immermeer jouw lof en eer verkondigen!
|
|