achtige elementen in de verhalen moeten sterk tot de verbeelding hebben gesproken. We ontmoeten er dwergen, draken, feeën, elfen en treurende jonkvrouwen, ontvoerd door vreemde reuzen (en gelukkig weer bevrijd door dappere ridders). We verblijven in betoverde burchten en in vertrekken waarvan de plafonds en muren schitteren van de edelstenen. Wonderbaarlijke zaken, zoals een zwevend schaakbord, een vos die een betoverde prins blijkt te zijn, toverdranken met de meest verschillende uitwerkingen en magische ringen die de drager onzichtbaar of onoverwinnelijk maken, kruisen ons pad. Tegen de achtergrond van de enorme populariteit van de stof in de Middeleeuwen is het dus niet verwonderlijk dat ook Jacob van Maerlant deze stof graag berijmde, hoe vaak hij in later werk ook op deze, in zijn ogen inmiddels leugenachtig geworden, verhalen heeft afgegeven.
De Torec telt ruim 3850 versregels en moet rond 1262 geschreven zijn, dus in de tijd dat Maerlant aan het hof van de Hollandse en Zeeuwse graven verbleef. In verband met dit verblijf op Voorne bevat de Torec een curieuze passage, die stellig niet in díe vorm in de Oudfranse voorbeeldtekst voorkwam: naast de vele ridders met bekende, vaak Franse namen ontmoet de titelheld op een gegeven moment een betoverde ridder, die zich als volgt aan hem voorstelt: ‘Ic hete vanden Briele Cleas’, Claes uit Den Briel dus! Een knipoog naar een bekende figuur uit de directe omgeving?
Het werk is alleen overgeleverd in de zogenaamde Lancelotcompilatie, een 238 folio's tellend handschrift uit het eerste kwart van de veertiende eeuw, waarin een hele reeks Middelnederlandse Arturromans is opgenomen. In dit omvangrijke handschrift beslaat het verhaal van Torec slechts elf bladen. Het is heel goed mogelijk dat Maerlants oorspronkelijke tekst langer is geweest dan de tekst die in de Lancelotcompilatie bewaard is gebleven, aangezien de samensteller van dit handschrift de teksten die hij opnam, bewerkte en waarschijnlijk steeds verkortte. Om deze reden missen wij van Torec dan ook de proloog en daarmee mogelijk gegevens over opdrachtgever en auteur. Maar in feite lijkt Torecs geschiedenis wel wat op de levensbeschrijving van Alexander de Grote en ook op het verhaal van de jonge koning Artur, zoals Maerlant dat onder andere in de Historie van den Grale vertelde. Ook Torec is een jonge koningszoon die erop uittrekt met een heilig doel voor ogen.
Maerlants verhaal vertelt de geschiedenis van Torec, de zoon van koning Ydor van der Baserrivire en koningin Tristoise. Zoals haar naam suggereert, is Tristoise inderdaad een verdrietige vrouw: over haar is voorspeld dat zij maar drie keer in haar leven zal lachen. Tristoises moeder was ooit in het bezit van een schitterende gouden diadeem (‘cyrkel’), die haar echter ontstolen is door de ridder Bruant. Het doel van Torecs zoektocht wordt het veroveren van die diadeem, om hem weer aan zijn moeder terug te bezor-