| |
| |
| |
Standbeeld van Jacob van Maerlant op de markt van Damme (West-Vlaanderen). Het beeld werd vervaardigd door de Brugse beeldhouwer Pickery en in september 1860 feestelijk onthuld.
| |
| |
| |
Jacob van Maerlant, leven en werk
Op het marktplein van Damme, een stadje onder de rook van Brugge in West-Vlaanderen, staat zijn standbeeld. Met een nadenkende blik, de rug naar het vijftiende-eeuwse stadhuis, de rechterhand opgeheven voor de borst, kijkt hij neer op de voorbijgangers. Aan zijn voeten liggen enkele lijvige boeken opgestapeld. Rond het marktplein zijn cafés en restaurants gelegen met welluidende, aanlokkelijke namen als Pallieter en Bij Lamme Goedzak. Eén van de horecagelegenheden draagt de naam van de man, wiens standbeeld de markt siert. Het heet Gasthof Maerlant.
| |
Afkomst en opleiding
Of Jacob van Maerlant er werkelijk zo heeft uitgezien als zijn in 1860 opgerichte standbeeld wil doen geloven, zullen we wel nooit te weten komen. Weliswaar bevatten enkele bewaard gebleven Der naturen bloeme-handschriften miniaturen waarop een middeleeuws auteur staat afgebeeld, bezig met het maken van een boek. De afbeeldingen zijn nogal verschillend, zodat een eenduidig beeld van de schrijver van dit speciale werk daaruit niet valt af te leiden.
Evenmin als over informatie omtrent zijn uiterlijk beschikken we over vaststaande gegevens over zijn leven. Het enige dat hierover met zekerheid te zeggen valt, moet worden afgeleid uit gegevens uit zijn werken. Dat hij in West-Vlaanderen, meer bepaald in het Brugs Ambacht, geboren is, kunnen we opmaken uit een tekstgedeelte in zijn debuut, het op het Hollandse eiland Voorne geschreven Alexanders geesten (kort voor 1260). De dichter vertelt daar dat ieder mens zijn eigen geboortestreek het meest lief heeft; een vogel zal, zelfs uit een warme kooi, graag terugvliegen naar het woud waar hij geboren is. Zo vergaat het in ieder geval Jacob van Maerlant. Hij prijst zijn eigen geboortestreek en vond nog nooit ‘also goet lant alse Bruxambacht’. Ook in het rond 1275 verschenen Sinte Franciscus leven gunt de
| |
| |
Middelnederlandse dichter ons een klein kijkje achter de schermen van zijn afkomst. ‘Ik ben een Vlaming,’ zo zegt hij, ‘en daarom moeten mijn lezers het mij maar vergeven als er in mijn werk soms woorden voorkomen die in de taal van de streek waar zíj vandaan komen, minder gebruikelijk zijn.’
Behalve uit deze beide uitspraken uit de mond van Jacob van Maerlant zelf valt ook uit zijn taaleigen af te leiden dat hij van West-Vlaamse afkomst moet zijn geweest. Hoe sterk afschriften van Middelnederlandse teksten ook gekleurd kunnen zijn door het dialect van de kopiist, uit de rijmwoorden in dergelijke teksten - en al het werk dat wij van Maerlant bezitten staat op rijm - kan de taalkundige veel afleiden omtrent het dialect van de oorspronkelijke tekst. De achterliggende gedachte bij dergelijk onderzoek is dat een kopiist over het algemeen juist aan deze rijmwoorden weinig heeft kunnen veranderen. Zij liggen als het ware vast, zij zijn van de dichter zelf. Maar het gebeurde ook wel dat een dichter in andere dialecten te rade ging, om het rijm ‘rond’ te krijgen.
Over het jaar van geboorte van de dichter zijn wij nog minder goed ingelicht dan over zijn geboortestreek. Wanneer we zijn debuut op ongeveer 1260 stellen en daarbij bedenken dat aan dit debuut een gedegen scholing vooraf moet zijn gegaan, en wanneer we ervan uitgaan dat zijn laatste werk, het strofische gedicht Van den lande van oversee, geschreven is in 1291, lijkt het verantwoord een geboortejaar tussen 1230 en 1235 aan te nemen. De dichter zal niet ter wereld gekomen zijn met de familienaam Van Maerlant. Deze naam dankt hij aan het feit dat hij een tiental jaren heeft doorgebracht op het eiland Voorne. Daar verrichtte hij in Hollandse hofdienst werkzaamheden als koster van het kleine Sint-Pieterskerkje in Maerlant in de buurt van Den Briel. In de proloog van zijn tweede werk, de Historie van den Grale, opgedragen aan Albrecht van Voorne, stelt de dichter zich dan ook voor als ‘Jacob de coster van Merlant’ (vs. 37).
Maerlants werk geeft blijk van een gedegen scholing. Een dergelijke opleiding was in de dertiende eeuw alleen weggelegd voor kinderen uit de gegoede milieus, zodat Maerlants wieg daar misschien gestaan heeft. Maar het is ook goed denkbaar dat een weldoener van buiten de familie de opleiding van de jongeman heeft mogelijk gemaakt. Hoe het ook zij, Maerlants gehele werk getuigt vanaf het allereerste begin van een grote belezenheid en een grondige kennis van juist die boeken die gebruikt werden bij het onderwijs in zijn tijd. Gezien de wijze waarop hij al zijn werk vertaald en bewerkt heeft, moet Maerlant een zeer goede kennis van Frans en Latijn gehad hebben. Het kan trouwens bijna niet anders of die laatste taal moet voor scholieren als Jacob van Maerlant een tweede moedertaal geweest zijn: al het onderwijs werd immers gegeven in het Latijn en de leerlingen spraken, schreven, debatteerden en zongen in die taal.
| |
| |
De school waar Jacob van Maerlant kennis maakte met de Latijnse schoolauteurs, was vermoedelijk de kapittelschool van de Sint-Donaas te Brugge. De Sint-Donaas was de burchtkerk van de graven van Vlaanderen en werd in de tiende eeuw gebouwd in opdracht van graaf Arnulf i. In 1800, ten tijde van het Franse bewind, werd hij gesloopt. De school, verbonden aan deze Sint-Donaas, was een van de belangrijkste opleidingscentra in de dertiende-eeuwse Nederlanden en onderhield nauwe contacten met de nabijgelegen cisterciënzerkloosters Ter Duinen in Koksijde en Ter Doest in Lissewege. De jonge Jacob - toen nog niet Van Maerlant - moet de enorme kennis die blijkt uit al zijn werken, hebben opgedaan uit het rijke boekenbezit van deze instellingen.
Hoewel met name zijn strofische gedichten getuigen van bekendheid met poëzie zoals die geschreven werd in het milieu van de Parijse universiteit, wordt niet aangenomen dat Jacob van Maerlant zelf een universitaire opleiding heeft genoten. Wel zal hij vermoedelijk een geestelijke met lagere wijdingen (clerc) geweest zijn. Dat Maerlant op Voorne onder andere werkzaamheden als koster heeft verricht, valt hiermee goed te rijmen.
| |
Voorne (ca. 1257 - ca. 1266)
De kloosters Ter Doest en Ter Duinen onderhielden nauwe betrekkingen met Holland en Zeeland. Zo bezat de abdij Ter Doest landerijen op het eiland Voorne, die in 1220 waren geschonken door de toenmalige heer van Voorne, omdat de cisterciënzers van Ter Doest hem te hulp waren gekomen tijdens overstromingen in zijn land en bij de droogmakingen daarna. Via deze betrekkingen zou Jacob van Maerlant na het voltooien van zijn opleiding in dienst gekomen kunnen zijn van de heren van Voorne.
Als koster van de Sint-Pieterskerk zal hij zich daar ook beziggehouden hebben met het geven van onderwijs aan de jeugd uit de hogere kringen - de ambten van koster en onderwijzer waren in die tijd vaak in één persoon verenigd. Onder zijn leerlingen bevond zich wellicht ook de jonge Floris v, wiens vader, Rooms-Koning Willem ii, in 1256 door de West-Friezen was vermoord. Floris werd aan het Voornse hof opgevoed en op zijn toekomstige taak als vorst voorbereid door zijn voogdes, zijn tante Aleide van Avesnes, een jongere zuster van zijn vader. Aan deze Aleide droeg Jacob van Maerlant zijn eerste werk, de biografie van Alexander de Grote, op.
De koster van de Sint-Pieterskerk heeft tijdens zijn verblijf op Voorne bepaald niet stilgezeten, want na zijn debuut van ruim 14.000 versregels volgden in rap tempo nog een zestal andere werken, tezamen goed voor ten minste 56.000 versregels. Twee van die zes werken, Sompniarys (over dro- | |
| |
men en hun betekenis) en Lapidarys (over edelstenen), zijn verloren gegaan; hun omvang is dus niet vast te stellen. Wel moeten ze geschreven zijn vóór 1264, aangezien de dichter ze opsomt in het rijtje ‘werk-van-mijn-hand’ in de proloog van de Historie van Troyen, die rond dat jaar gedateerd wordt.
Maerlants tweede werk wordt circa 1261 gedateerd; het betreft de Historie van den Grale (ruim 10.000 versregels), de geschiedenis van de Graal en de jonge koning Artur en zijn raadsheer Merlijn, opgedragen aan Albrecht van Voorne. Weer een jaar later gaf Maerlant de ridderroman Torec (ca. 4000 versregels) in het licht. Van dit werk is geen opdrachtgever of bestemmeling bekend. Het is het verhaal van een jonge prins die een groot aantal problemen op zijn levensweg vindt, maar uiteindelijk faam verwerft. In 1264 volgde de Historie van Troyen, een tekst van meer dan 40.000 verzen, over de Argonauten, de Trojaanse oorlog en de omzwervingen van Aeneas. Van dit werk is evenmin een opdrachtgever bekend.
Alexanders geesten, Historie van den Grale en Torec: goed beschouwd waren Jacob van Maerlants eerste werken alledrie verhalen over jonge koningskinderen op hun weg naar roem en eer. In ieder geval qua onderwerp kunnen ze Floris v hebben aangesproken. Voor het werk dat Maerlant in 1266 voltooide, de Heimelijkheid der heimelijkheden, wordt in ieder geval aangenomen dat het geschreven werd ter gelegenheid van de officiële regeringsaanvaarding van Floris (de jongeman was toen twaalf jaar oud!). De Heimelijkheid bevat adviezen over de kunst van het regeren en over de eigenschappen die een rechtschapen vorst moet bezitten, uitstekende lectuur dus voor een koningskind op de drempel van de volwassenheid. De bron waarop Maerlant zich baseerde, was een Latijnse tekst met wijze lessen van Aristoteles aan zijn leerling Alexander de Grote.
| |
Damme (ca. 1266 - ca. 1291 of later)
Was met de regeringsaanvaarding van Floris v Maerlants taak op Voorne voltooid? Is het eigenlijk wel zo zeker dat Maerlant Floris’ leermeester is geweest? Het zijn vragen waarop (nog) geen definitief antwoord te geven is. In ieder geval bevat Maerlants volgende werk, de natuurencyclopedie Der naturen bloeme (ca. 1270), aanwijzingen dat het in Vlaanderen geschreven is, en niet meer op Voorne.
Maerlants banden met het noorden bleven na terugkeer in de toentertijd welvarende havenstad Damme wel behouden: Der naturen bloeme is opgedragen aan iemand uit de onmiddellijke nabijheid van Floris v, de Zeeuwse edelman Nicolaas van Cats, heer van Noord-Beveland. Maerlant kan in Damme werkzaam zijn geweest als klerk in het havenbedrijf, mis- | |
| |
schien nog steeds in dienst van de heren van Voorne, die daar ook belangen hadden.
Tijdens het schrijven aan Der naturen bloeme is Jacob van Maerlant - zoals hij zich ook in Vlaanderen is blijven noemen - zijn Voornse tijd nog niet vergeten, getuige de woorden ‘In Westvorne te waren ne mach ghene ratte leven. Dat seiti diet evet bescreven.’ [Op Westvoorne leven geen ratten. Dat zegt hij die dit geschreven heeft.]
Hoewel niet met die grote regelmaat als gedurende de Voornse periode - we mogen daar grofweg spreken van ‘een boek per jaar’ -, bleven ook na terugkeer in Damme regelmatig werken van Maerlants hand verschijnen. Op Der naturen bloeme volgden in 1271 de ruim 27.000 versregels van de Rijmbijbel, en de nog eens bijna 7000 regels Wrake van Jerusalem. Jacob van Maerlant schreef het werk in opdracht van een helaas niet met name genoemde ‘goede vrient’. Rond 1275 voltooide Maerlant Sinte Franciscus leven (meer dan 10.000 verzen) en hij heeft het genre van vita of heiligenleven in ieder geval vóór 1275 minstens nog eenmaal beoefend. Dit bewijzen de woorden in het vierde hoofdstuk van Sinte Franciscus leven. Maerlant heeft daar kort gesproken over de heilige Clara en vervolgt dan: ‘Die hare vite gerne hoort, van mi vint hise in Dietscher woort.’ [Wie graag naar haar levensbeschrijving luistert, zij is door mij in het Nederlands geschreven.] Maar evenmin als van de Lapidarys en van de Sompniarys is er van dit werk iets bewaard gebleven.
Naast het tiental gespreid in de tijd geschreven strofische gedichten, samen goed voor zo'n 3500 versregels, moet als laatste, maar zeker niet als minste werk de Spiegel historiael genoemd worden, de omvangrijke wereldgeschiedenis van de eerste scheppingsdag tot aan de eigen tijd. Het werk telt 90.000 versregels van Maerlants hand en de dichter werkte er aan van 1284 tot eind 1288. De tweede ‘partie’ [deel], die door Jacob van Maerlant overgeslagen werd, werd berijmd door Maerlants tijdgenoot, de dichter Philip Utenbroeke. Het voornemen de geschiedenis tot aan de eigen tijd te berijmen heeft Jacob van Maerlant niet ten uitvoer kunnen brengen. Toen hij met zijn beschrijving gevorderd was tot aan de tijd van de Eerste Kruistocht, heeft de dichter het werk gestaakt. De Brabantse dichter Lodewijk van Velthem zette het werk rond 1315 voort en voegde ook nog een vijfde partie toe, waarin hij wel de geschiedenis tot aan de eigen tijd toe beschreef.
Maerlant droeg zijn wereldkroniek op aan Floris v, of, zoals hij hem zelf aanspreekt, ‘grave Florens, coninc Willems sone’. Over de reden waarom de dichter het werk aan de Spiegel historiael gestaakt heeft, bestaat geen zekerheid. Zelf zegt hij erover dat hij moet uitrusten, maar hij spreekt onmiddellijk daarna de hoop uit dat God het hem zal vergunnen de pen later weer op te nemen. Zo zijn we, zowel voor informatie over Maerlants afkomst als over
| |
| |
zijn levenseinde, aangewezen op het weinige dat de auteur er zelf over zegt.
Nog in de zestiende eeuw moet onder de klokkentoren van de Onze-Lieve-Vrouwe kerk in Damme een steen hebben gelegen met daarop de informatie dat daar Jacob van Maerlant begraven lag ‘die in het zesde jubeljaar [elk vijftigste jaar werd wel jubeljaar genoemd] na het millennium aan dit leven werd ontrukt’. Dit zou wijzen op een sterfjaar 1300. Maar aangezien het bij lange na niet zeker is of op de plaats van de inmiddels verdwenen steen ook werkelijk Jacob van Maerlants graf gezocht moest worden, mag aan deze informatie niet te veel waarde worden gehecht.
| |
Vakmanschap en voorkeuren
Het is al enige malen geconstateerd: Jacob van Maerlant had heel wat in zijn mars. Alleen al als basis voor het werk uit de Voornse periode heeft het onderzoek tot nu toe niet minder dan dertig gebruikte bronnen kunnen aanwijzen. Veel van de boeken die de Vlaamse dichter bij zijn arbeid geraadpleegd heeft, moeten exemplaren zijn geweest die in gebruik waren bij het onderwijs. Dergelijke handschriften bevatten gewoonlijk ontelbare aantekeningen (glossen) in de marge of tussen de regels door, bijgeschreven door de verschillende gebruikers. In een aantal gevallen valt aan te tonen dat Maerlant ook van die glossen in zijn voorbeeldteksten een dankbaar gebruik heeft gemaakt om zijn publiek aanvullende informatie te geven.
De dichter stelde zich dus niet alleen tevreden met wat zijn hoofdbron hem voorschotelde. Hij nam die informatie ook lang niet altijd in haar geheel over, maar hield terdege rekening met het aristocratische, theologisch niet-geschoolde publiek waarvoor hij schreef. In werken als de Rijmbijbel en Spiegel historiael blijkt hij duidelijk ingewikkelde theologische kwesties en uitgebreide uittreksels uit het werk van verschillende geleerden achterwege te laten. Daarentegen worden bijvoorbeeld in de Rijmbijbel Jezus' gelijkenissen, in Maerlants hoofdbron slechts met enkele woorden aangestipt, uitgebreid naverteld. Op enkele plaatsen voegt de dichter er nog een expliciete les of nadere verklaring uit eigen koker aan toe. Ook in de Spiegel historiael gaat het Maerlant vooral om het verhaal dat de geschiedenis ons te vertellen heeft, én om de voorbeeldfunctie die daaraan gekoppeld kan worden. Juist in deze pogingen tot het op maat snijden van informatie voor het beoogde publiek toont de dichter zijn vakmanschap.
Wanneer we weten welke voorbeeldteksten Jacob van Maerlant op zijn schrijftafel had liggen, en zo als het ware de bouwstenen voor zijn Middelnederlandse werk in handen hebben, kunnen we onderzoeken hoe de dichter zijn bronnen bewerkte. Door te vergelijken en te zien wat hij toevoegde
| |
| |
en wat hij wegliet, wat hij beklemtoonde of juist een beetje verdoezelde, kunnen we een indruk krijgen van zijn voorkeuren. Wanneer we dan Maerlant zo dicht op de vingers kijken, komen we een aantal thema's op het spoor die als rode draden door zijn oeuvre lopen. Een aantal daarvan is te verklaren met het oog op het publiek waarvoor Maerlant schreef. Andere hebben wellicht te maken met zijn persoonlijke voorkeur.
Allereerst toont Jacob van Maerlant zich in vrijwel al zijn werken gefascineerd door het koningschap. Het blijkt al duidelijk in Alexanders geesten; zijn Spiegel historiael presenteert de dichter als de geschiedenis van ‘allen coninghen die ooit waren [geleefd hebben]’. De hoofdstukken over Karel de Grote in dit laatste werk getuigen van een diepe bewondering voor deze ‘grote’ vorst. Ook andere beroemdheden als koning Artur en zijn voorgangers en de koningszoon Hector genieten duidelijk Maerlants sympathie.
Godfried van Bouillon, de grote held van de Eerste Kruistocht (1096-1099), is verbonden met een tweede thema in Maerlants oeuvre: de kruistochten en alles wat daarmee samenhangt. Wanneer de dichter te spreken komt over de moslims, die het in zijn dagen voor het zeggen hebben in het Heilige Land, toont hij zich tegenover hen bijzonder strijdbaar, maar ook onverzoenlijk - en in twintigste-eeuwse ogen zeer onverdraagzaam. Van den lande van oversee (1291 ) vormt het vlammende bewijs, maar ook op andere plaatsen zijn Maerlants bewoordingen niet mals.
Bij het lezen van Maerlants relaas over de kruistochten, maar ook in een tekst als de Wrake van Jerusalem, springt de buitengewoon grote aandacht in het oog die de dichter besteedt aan het beschrijven van belegerings-scènes en vooral ook zijn gedegen kennis van zaken op het gebied van krijgstechniek en wapens. Ook in dit opzicht zullen Maerlants teksten een uitstekende bron van informatie voor zijn beoogde publiek hebben gevormd. In ieder geval zal het met belangstelling kennis hebben genomen van wat de dichter hierover te melden had.
Er spreekt een grote Mariaverering uit Maerlants werk. Nu geldt dit natuurlijk voor een belangrijk deel van de Middelnederlandse teksten die ons bewaard zijn gebleven. Het zal bovendien ongetwijfeld een uitvloeisel zijn van Maerlants scholing en opvoeding, en hoeft daarom niet te verwonderen. Toch lijkt het soms of de dichter iedere mogelijkheid aangrijpt om te getuigen van zijn grenzeloze bewondering voor de maagd Maria. Bijna al zijn werken beginnen en eindigen met een gebed tot haar, ook wanneer daar in zijn bron geen sprake van is. De beide strofische gedichten aan haar gewijd, de Clausule van der Bible en Van den vijf vrouden, zijn van hoog poëtisch gehalte.
Jacob van Maerlant is in vroeger onderzoek vaak bestempeld als ‘dichter voor volk en burgerij’. Gezien zijn opdrachtgevers zal duidelijk zijn dat deze
| |
| |
theorie niet langer gehandhaafd wordt. Toch komt Maerlant op veel plaatsen in zijn werk op voor de armen en verdrukten in de samenleving, iets dat we eveneens als een voorkeur, een voortdurend opduikend thema in het werk kunnen beschouwen. Het zijn echter steeds de hoge heren die hij aanspreekt, wanneer hij dit stokpaardje berijdt. Men leze er de Wapene Martijn in deze bloemlezing maar op na. Met veel betrokkenheid bewerkt de dichter in de Rijmbijbel de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus, om nog een ander voorbeeld van zijn medeleven met minderbedeelden te noemen. Het lijkt zelfs alsof in het oudst bekende handschrift van de Rijmbijbel de illuminator (vervaardiger van de miniaturen) de dichter hierbij in zijn voorkeur volgt. Het handschrift heeft op de plaats waar deze parabel wordt verteld, maar liefst drie miniaturen. De overige gelijkenissen in dit handschrift moeten het stuk voor stuk zonder doen. De verleiding is groot te veronderstellen dat Jacob van Maerlant persoonlijk betrokken is geweest bij het vervaardigen van dit afschrift van zijn Rijmbijbel: het handschrift wordt gedateerd rond 1285 en moet vervaardigd zijn in de buurt van Brugge. Maar zoals op zovele vragen rond Maerlant zal ook op deze vraag wel nooit een bevredigend antwoord gegeven kunnen worden.
| |
Invloed en betekenis
Indien er werkelijk een grafsteen van Jacob van Maerlant onder de toren van de kerk in Damme heeft gelegen, getuigt dat toch wel van respect voor de dertiende-eeuwse dichter, zelfs twee à drie eeuwen na zijn dood. Van bewondering getuigt ook de kwalificatie ‘vader der Dietsche dichtten algader’, waarmee de Antwerpse dichter Jan van Boendale Maerlant bijna een halve eeuw na diens dood aanduidt in zijn Lekenspiegel, een boek met leefregels voor leken (niet-geestelijken). Boendale moet Maerlants oeuvre goed gekend hebben, want ook op andere plaatsen in zijn werk verwijst hij er herhaaldelijk naar. Ook andere dichters geven nog lang na Maerlants overlijden blijk van bekendheid met zijn werk. Zo is het gedicht Wapene Rogier van Jan de Weert overduidelijk geïnspireerd door Maerlants Martijns.
Van deze Martijns zijn veel afschriften bewaard gebleven, wat duidt op een grote populariteit. Ze zijn bovendien uit het Middelnederlands vertaald, in het Frans en - heel uitzonderlijk voor een werk in de volkstaal - ook in het Latijn. Een mogelijke verklaring voor deze populariteit is de geringere omvang van de gedichten; in de latere Middeleeuwen ging de interesse van de lezer steeds meer uit naar kortere teksten. Toch zijn ook van een allesbehalve korte tekst als de Spiegel historiael veel afschriften bewaard gebleven. Vaak gaat het hierbij om fragmenten, de complete Spiegel is slechts in één,
| |
| |
schitterend verlucht, handschrift overgeleverd. Nog geregeld duiken nieuwe fragmenten op, vaak verwerkt in boekbanden van later tijd.
De bewaard gebleven afschriften van Maerlants werk zijn zeer verschillend van uiterlijk. Er zijn prachtig geïllustreerde exemplaren bij, zoals het Spiegel historiael-handschrift, het Brusselse Rijmbijbel-handschrift uit 1285 en een aantal handschriften van Der naturen bloeme. Maar we kennen ook eenvoudig - en dus goedkoop - uitgevoerde handschriften en fragmenten. Deze verschillende uiterlijke vormen van Maerlants overgeleverde oeuvre duiden op een spreiding over vele, verschillende publieksgroepen.
Bewonderende woorden van collega-dichters, overlevering en grote spreiding van het werk, het heeft alles te maken met Jacob van Maerlants grote verdiensten als auteur. Die verdiensten lagen vooral in zijn enorme belezenheid en in de manier waarop hij kennis die tot dan toe uitsluitend in het Latijn toegankelijk was, voor een volkstalig publiek openlegde. Ook de omvang van zijn werk is uniek; aan geen enkele middeleeuwse dichter in de volkstaal kan een zo groot aantal versregels worden toegeschreven. Het totale werk telt ruim 230.000 regels. Ter vergelijking: het alom bekende, anonieme Karel ende Elegast telt er 1400, Van den vos Reynaerde 3500. Bijna alle kennisgebieden heeft de dichter met zijn werk bestreken.
In de loop der eeuwen verdween de aandacht voor Maerlants werk; in de negentiende eeuw kreeg hij opnieuw belangstelling. Nu werd echter vooral zijn belang op cultuurhistorisch gebied benadrukt. Men zag hem als voorloper van de Vlaamse beweging, als man die zijn volk strijdbaar maakte. Het literaire aspect van zijn werk bleef hierbij onderbelicht.
Literatuurhistorici in de laatste decennia hebben oog gekregen voor het bijzondere van Maerlants werk. Men beschouwt hem niet zo zeer als een dichter die aan een tijdloze, klassieke norm beantwoordt, maar is toch overtuigd van het belang van zijn werk, dat wel degelijk ook - historisch gebonden - bijzondere literaire aspecten heeft. Nu, aan het eind van de twintigste eeuw, mag het Maerlant-onderzoek zich gelukkig prijzen met het verschijnen van Maerlants wereld van de Leidse hoogleraar Frits van Oostrom (zie Literatuursuggesties). Wie geïnteresseerd is geraakt in leven en werk van de man wiens standbeeld in het centrum van Damme prijkt, vindt daar veel meer dan in het bestek van deze inleiding kon worden gepresenteerd.
|
|