| |
| |
| |
Begrippenregister
De cijfers verwijzen - in tegenstelling tot die in het bibliografisch register, waar ze om systematische redenen op de paragrafen betrekking hebben - naar de bladzijden waar het betreffende begrip voorkomt. Cursivering van het bladzijde-nummer betekent dat ter plaatse een definitie of tenminste een nadere omschrijving wordt gegeven. Opgenomen zijn met name de in de paragraaf-opschriften voorkomende begrippen, alsmede de in de tekst klein kapitaal gezette termen.
| |
A
aanslibbingsproces, 231 |
abstractie, 4 |
adjectivische genrebegrippen, 143, 148 |
algemene literatuurwetenschap, 25, 26-27 |
allegorie, 217, 228, 230, 231 |
Amsterdamse stilistische school, 40, 44, 52 |
anticipatie (als functie van de dramatische ruimte), 153, 154 |
auctorieel verhaal, 167, 168 |
autonomie (van een wetenschap), 38 |
autonomie (van het literaire werk), 38, 58, 227 |
autonomiebewegingen, 30, 31, 34, 37-38, 42, 46, 52-56, 87, 97-98, 129, 186, 231 |
axioma, 4, 13 |
axioma (van de niet-referentialiteit), 9, 12, 13-14, 16-17, 20 |
| |
B
beslissingsmechanisme (de theorie als), 5, 10, 22 |
beslissingsmodel (de theorie als), 5, 19, 33-34 |
betekenis, 10 |
betekenissen, indirecte, 49, 51, 217-219, 228-230 |
bijzondere literatuurwetenschap, 25, 26 |
binnenhandeling, 145, 146 |
binnenruimte, 151, 152 |
biografisme, 29, 30, 129 |
buitenruimte, 151, 152 |
| |
C
Cercle Linguistique de Prague, 39, 44 |
chronometrisch-nauwkeurig tijdsverloop (in de epiek), 136, 139, 141, 161, 163, 165 |
| |
| |
close reading, 43, 214, 216 |
comparatisme, 25, 27, 83 |
constructionele homonymie, 179, 193, 194, 196-197 |
contextuele homonymie, 194, 195-197 |
creatio, 170, 171, 173-174 |
| |
D
denotatum, 10 |
diffuus tijdsverloop (in de epiek), 135, 136, 138, 141, 161, 163, 165 |
documents humains, 89, 93, 94, 96, 100-102, 175 |
documents humains, quasi-, 93, 95, 96, 97, 100-101, 175, 179 |
drama, episch, 123, 142, 143, 146, 148-149, 199 |
dramatische ruimte, 149, 150-151, 153-156 |
dramatische roman, 146 |
dramatische tijd, 120, 124, 128, 142, 146, 225 |
dramatisch tijdsverloop in de roman, 142, 148 |
| |
E
eigennaam, 214, 222, 223-227 |
eindigheid (van het literaire werk), 14, 17, 18-19, 142 |
episch drama, 123, 142, 143, 146, 148-149, 199 |
epische ruimte, 149-151, 156, 161, 165 |
epische tijd, 123, 127, 128-129, 136, 142, 162 |
epistemologische vraag, 65, 68 |
ergocentrisch, 30, 166, 169 |
essay, 89, 92, 93-94, 98, 100-101, 198 |
esthetische functie, 20, 85, 95, 98, 99, 184 |
evaluatie, 22, 23, 99, 105, 174, 203, 231-232 |
existentialistische literatuurbeschouwing, 30, 31 |
explication de texte, 40 |
extra/niet-grammatische ordening, 88, 91, 183-185, 187, 190 |
extra/niet-grammatische ordenings-principes, 89-92, 94, 95, 181-182 |
| |
F
fabel (intrigue/plot), 199, 203 |
fasen (in de vertelde tijd), 124, 127, 132, 135, 137-138, 141, 146 |
fictionaliteit, 14, 16, 17, 19-22, 34, 57-59, 64-65, 68-71, 73, 75, 77, 84-85, 97, 104, 111, 166, 173, 223-225, 227, 230 |
fictionaliteit als intentionaliteit, 59 |
fictionele indicaties, 69, 70-74, 96, 99, 184, 197 |
fictionele taaluitingen, 62, 63-64, 69-70, 72, 79, 95-96, 99, 101, 142, 172, 174-175, 179, 198, 200-201, 207, 223 |
filologie, 28, 33, 35 |
fixatie, 64, 65, 66-69, 73-74, 128, 131-132, 207 |
foneem, 11 |
fonetiek, 47 |
fonologie, 47 |
Formalisme, Russisch, 38, 39, 43 |
formele versleer, 188 |
fragmentarisch tijdsverloop (in de epiek), 136, 137, 138, 141-142 |
functie, esthetische, 20, 85, 95, 98, 99, 184 |
functionele versleer, 188, 189 |
| |
G
gecanoniseerde waarde, 81, 114 |
Gehalt, 36, 40, 99 |
Geistesgeschichte, 35, 36, 37-38, 40, 42, 47 |
generatief-transformationele (taalkunde), 87, 89, 174, 179, 180-181, 183, 185, 189, 200-201, 214, 221 |
generatieve grammatica, 116, 175, 176, 177, 179-180 |
generatieve poëtica, 116, 175 |
genetische beschouwingswijze, 31, 56 |
genologie (genreleer), 96, 105, 108, 109-110, 112-116, 128, 143, 148, 165-166, 191, 206 |
genre, literair, 55, 74, 95-97, 100-101, 108-110, 113, 115-116, 117, 142-143, 150, 156, 168, 190-191, 202-203 |
genrebegrippen, adjectivische, 143, 148 |
genrebegrippen, substantivische, 143, 148 |
genreleer (genologie), 96, 105, 108, 109-110, 112-116, 128, 143, 148, 165-166, 191, 206 |
G- (grammatica-)model, 174, 180-185, 189-191, 194, 206, 232 |
grammatica, 11 |
grammatica, generatieve, 116, 175, 176, 177, 179-180 |
| |
| |
grammatische orde, 86, 87-88 |
grammatische ordening, 86, 87-88, 91-94, 98-100, 183-184, 187, 198, 203-204 |
Günther Müller-Schule, 42, 127, 129, 136, 146 |
| |
H
hermeneutische methode, 103, 104, 105 |
historische literatuur, 222, 224, 226-227 |
historisch principe, 105, 106, 107 |
homonymie, constructionele, 179, 193, 194, 196-197 |
homonymie, contextuele, 194, 195-197 |
hoofdgenre, 75, 107-108, 111, 113, 115, 117, 120, 128-129, 143, 149-150 |
hoofdtekst, 149, 150, 151, 153-155 |
| |
I
ideale lezer, 214, 232 |
idee, 36, 47, 51, 198, 203, 205, 206, 208-210 |
ik-verhaal, 167, 168-169 |
indicaties, fictionele, 69, 70-74, 96, 99, 184, 197 |
indirecte betekenissen, 49, 51, 217-219, 228-230 |
inhoud (van een taaluiting), 11 |
inhoud (van het literaire werk), 12, 31-32, 46, 47, 48-50, 65, 172, 192, 198-199, 204, 207 |
input, 3 |
integratie, 223, 224, 227 |
intentionaliteit, 62, 63, 73, 224 |
intentionaliteit, fictionaliteit als, 59 |
interpretatie, 33, 42, 104-105, 129, 133, 188, 193, 196, 201-202, 216, 220 |
Interpretative Richtung, 41, 42, 54, 104 |
intrigue (fabel/plot), 199, 203 |
iteratief-exemplarisch (vertellen), 136, 144, 161-164 |
| |
K
kaderdrama, 142, 144, 145-146 |
kader(handeling), 145, 146 |
kaderverhaal, 142, 145, 146, 148 |
kennisname, 15 |
| |
L
langue, 86, 87, 88-89, 175, 186, 200, 211-212 |
Leitmotiv, 207, 209, 210 |
lexikon (woordenboek), 88 |
lezer (abstracte), 213, 214, 217 |
linguïstische kennis, 214, 215, 217, 222 |
literair, 75-80, 81, 82-86 |
literairhistorisch motief, 205, 207-208, 211, 212-213 |
literairhistorische periodisering, 28, 105, 106, 107 |
literatuur, 75-76, 79, 81-83, 84, 85 |
literatuurgeschiedenis, 26, 27, 29, 41, 82-85, 92, 94, 99, 101, 105, 170, 196, 206 |
literatuurgeschiedenis, vergelijkende, 25, 26 |
literatuur (historische), 222, 224, 226-227 |
literatuurwetenschap, algemene, 25, 26-27 |
literatuurwetenschap, bijzondere, 25, 26 |
literatuurwetenschap, systematische, 25, 26, 27 |
literatuurwetenschap, theoretische, 23-24, 26, 35 |
lyrische ruimte, 127, 149-151, 156, 157, 160, 170 |
lyrische tijd, 123, 124, 128-129, 142, 157 |
| |
M
manier-waarop, de, 55-56, 96, 103-107, 109, 112, 165, 168 |
meerdradigheid, 136, 141, 142 |
mens achter het werk, de, 27, 30, 166 |
metafoor, 217, 218, 221 |
methode, hermeneutische, 103, 104, 105 |
milieutypering (als functie van de dramatische ruimte), 153 |
mimèsis, 170, 171-174 |
mondelinge taaluitingen, 64 |
morfeem, 11 |
motief, 35, 74, 141, 196, 198, 205, 207, 208-213 |
motief, literairhistorisch, 205, 207-208, 211, 212-213 |
motief, structureel, 207, 208, 210-213 |
| |
N
neventekst, 123, 149, 150, 151, 153-156 |
| |
| |
New Criticism, 40, 41, 43, 45 |
niet-fictionele taaluitingen, 62, 64-65, 69-70, 79, 81, 89-90, 92, 172, 183, 198, 200 |
niet-referentialiteit, 12, 13-14, 16-17, 20, 65, 74, 98, 174, 201, 224 |
niet-referentiële taaltekens, 9, 12, 13, 63, 214, 223 |
Nouvelle Critique, 40, 41, 45 |
| |
O
object, een, 3, 4, 88, 103-104 |
object, het, 3, 4, 5, 33, 88, 97, 103-104 |
objectieve uitspraken, 6 |
ontologie (zijnswijze) van het literaire werk, 39, 40, 44, 54, 65, 118 |
ontologische vraag, 66, 68, 170 |
ontvangst, 64-66, 68 |
open plekken (Unbestimmtheitsstellen) 142, 166, 224 |
orde, grammatische, 86, 87-88 |
ordening, extra/niet-grammatische, 88, 91, 183-185, 187, 190 |
ordening, grammatische, 86, 87-88, 91-94, 98-100, 183-184, 187-198, 203-204 |
ordeningsprincipe, 88 |
ordeningsprincipes, extra/niet-grammatische, 89-92, 94, 95, 181-182 |
oriënteringscentrum, 164, 165 |
output, 3 |
| |
P
parafrase, 38, 128-129, 133, 179, 196-197, 198, 199-205 |
parole, 86, 87, 89, 175, 183, 211-212 |
periodestijl, 53, 54 |
periodisering, literairhistorische, 28, 105, 106, 107 |
personeel verhaal, 167, 168-169 |
persoon, 161-162, 164, 165, 166-169 |
persoon (van de lezer), 213, 214, 217 |
persoonlijke stijl, 52, 53-54, 56, 95, 100-102, 185-187, 201 |
perspectief (point of view), 164-165, 167, 169, 203, 232 |
piramide (van hoofd- en subgenres), 107, 108, 168 |
plot (intrigue/fabel), 199, 203 |
poëtica, 108-110 |
poëtica, generatieve, 116, 175 |
poietocentrisch, 29, 166 |
point of view (perspectief), 164-165, 167, 169, 203, 232 |
polyinterpretabiliteit, 190, 196, 197 |
polysemie (van het woord ‘literair’), 75, 76, 77-80 |
Positivisme, 27, 29, 30-31, 33, 35, 38 |
P-(poëtica-)model, 181, 183, 184-187, 189-191, 194, 196, 206 |
predictabiliteit, 24, 94, 115, 176 |
principe, historisch, 105, 106, 107 |
principe, systematisch, 106, 107 |
| |
Q
quasi-documents humains, 93, 95, 96, 97, 100-101, 175, 179 |
| |
R
realisatie, 64, 65-69, 72, 117-118, 120, 122-123, 128, 148-150, 153, 155-156, 197 |
referentialiteit, 63, 223 |
referentie, 10, 11-12 |
regressie, 134, 138, 199 |
Romantiek, 27-29, 31, 34, 95, 101 |
ruimte-binnen-het-werk, 116-119, 149, 156, 161 |
ruimte (dramatische), 149, 150-151, 153-156 |
ruimte (epische), 149-151, 156, 161, 165 |
ruimte (lyrische), 127, 149-151, 156, 157, 160, 170 |
Russisch Formalisme, 38, 39, 43 |
| |
S
samenvatting, 198, 201-202 |
schriftelijke taaluitingen, 64 |
semantiek, 11, 116, 180, 184 |
situatiestijl, 52, 56, 95, 100-102, 201 |
sleutelliteratuur, 222, 225, 230-231 |
stijl, 35, 44, 52, 56-58, 102, 190 |
stijl, persoonlijke, 52, 53-54, 56, 95, 100-102, 185-187, 201 |
| |
| |
stilistiek, 40 |
stof, 28, 196, 198, 203, 204, 205-208, 211, 226 |
structureel motief, 207, 208, 210-213 |
structurele taalkunde, 54, 86, 89 |
structuur(definitie), 52-54, 55, 57-58 |
subgenre, 107, 108, 109-113, 115, 143, 167, 169 |
subjectieve uitspraken, 6 |
substantivische genrebegrippen, 143, 148 |
sujet, 199, 203 |
symbool, 49-51, 161, 217, 218, 219-221, 228, 230-231 |
symbool, traditioneel-cultureel, 218, 219-222, 230 |
symbool, uniek-structureel, 218, 219, 220-221 |
synchronie der ws-mechanismen, 6, 14-16, 20-21, 23, 75, 78, 81, 90, 97, 196, 231 |
systematische literatuurwetenschap, 25, 26, 27 |
systematisch principe, 106, 107 |
| |
T
taalkunde, generatief- transformationele, 174 |
taalkunde, structurele, 54, 86, 89 |
taalteken, 10 |
taaltekens, niet-referentiële, 9, 12, 13, 63, 214, 223 |
taaluiting, 10 |
taaluitingen, fictionele, 62, 63-64, 69-70, 72, 79, 95-96, 99, 101, 142, 172, 174-175, 179, 198, 200-201, 207, 223 |
taaluitingen, mondelinge, 64 |
taaluitingen, niet-fictionele, 62, 64-65, 69-70, 79, 81, 89-90, 92, 172, 183, 198, 200 |
taaluitingen, schriftelijke, 64 |
teichoscopie, 151 |
tekstuitgave, 31-32, 132 |
tendensliteratuur, 99 |
thema, 157, 163, 196, 198, 203, 205, 206-208, 212 |
theoretische literatuurwetenschap, 23-24, 26, 35 |
theorie (model), 3-6, 7, 8-10, 14-17, 19, 21-22 |
tijd-binnen-het-werk, 116, 117, 118, 120-124, 127, 129, 148-149, 154, 157, 225-226 |
tijd (dramatische), 120, 124, 128, 142, 146, 225 |
tijd (epische), 123, 127, 128-129, 136, 142, 162 |
tijd (lyrische), 123, 124, 128-129, 142, 157 |
tijd (vertelde), 129, 130-132, 134-138, 141-142, 163, 225 |
tijdsniveaus (verschillende) bij twee- of meerdradigheid in de epiek, 136-137, 141 |
tijdsverloop (in de epiek), chronometrisch-nauwkeurig, 136, 139, 141, 161, 163, 165 |
tijdsverloop (in de epiek), diffuus, 135, 136, 138, 141, 161, 163, 165 |
tijdsverloop (in de epiek), fragmentarisch, 136, 137, 138, 141-142 |
tijdsverloop in de roman, dramatisch, 142, 148 |
tijd-van-realisatie, 116, 117, 118, 120, 122-124, 126-127, 129, 131-132, 137, 146, 148-149, 156-157 |
traditioneel-cultureel symbool, 218, 219-222, 230 |
tweedradigheid, 136, 141, 142 |
type, 74, 109, 111, 112, 113, 115-116, 142, 168 |
typologie, 109, 112, 113-114, 141, 165-169 |
| |
U
Unbestimmtheitsstellen (open plekken), 142, 166, 224 |
uniek-structureel symbool, 218, 219, 220-221 |
| |
V
vergelijkende literatuurgeschiedenis, 25, 26 |
versnellingsmechanisme (van de epische tijd), 127, 128, 137 |
versvorm, 63, 89, 91-92, 94-96, 99-101, 181, 187, 188-189 |
vertaling, 179, 197, 199, 200-203 |
vertelde tijd, 129, 130-132, 134-138, 141-142, 163, 225 |
verteller, 146, 165, 167, 168-169 |
verteltijd, 130, 131, 132, 135-138 |
vertragingsmechanisme (van de epische tijd), 127, 128, 137 |
vorm (van een taalteken), 10, 11-12, 38, 47, 50, 172 |
‘vorm’ (van het literaire werk), 31, 46, 47, 48-49, 51, 199, 204, 219 |
| |
| |
| |
W
waarde (van het literaire werk), 19, 20, 21-23, 57-58, 75, 77-78, 83-86, 90, 95, 97-99, 104, 111, 207, 227 |
waardensysteem van het individu (ws-model/mechanisme), 6, 7-9, 15-16, 20, 22 |
waardeoordeel, 20, 82, 84-85 |
werkelijkheid, 119 |
wetenschap, 3 |
woordenboek (lexikon), 88 |
ws-model/mechanisme (waardensysteem van het individu), 6, 7-9, 15-16, 20, 22 |
| |
Z
zijnswijze (ontologie) van het literaire werk, 39, 40, 44, 54, 65, 118 |
|
|