Literatuurwetenschap
(1970)–Frank C. Maatje– Auteursrechtelijk beschermdFrank C. Maatje, Literatuurwetenschap. A. Oosthoek's Uitgeversmaatschappij, Utrecht 1970
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar DBNL
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Literatuurwetenschap van Frank C. Maatje uit 1970.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (VIII, 254) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
LITERATUURWETENSCHAP
[pagina II]
ACADEMISCHE PAPERBACKS
worden uitgegeven door J.H. de Bussy te Amsterdam en A. Oosthoek te Utrecht
Deze uitgave is verzorgd door A. Oosthoek
[pagina III]
Literatuurwetenschap
GRONDSLAGEN VAN EEN THEORIE VAN HET LITERAIRE WERK
FRANK C. MAATJE
UTRECHT
A. OOSTHOEK'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ NV
1970
[pagina IV]
© 1970 A. Oosthoek's Uitgeversmaatschappij NV
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher.
ISBN 90 6046 556 3
[pagina V]
Inhoud
inleiding | ||
---|---|---|
§ 1 | Definitie van een wetenschap; het theorie-model; een object en het object | 3 |
§ 2 | Het model van het waardensysteem van het individu tegenover het theorie-model | 6 |
§ 3 | Verschillen tussen de beide modellen | 7 |
§ 4 | Het axioma van de niet-referentiële taaluitingen | 9 |
§ 5 | Synchronie der ws-mechanismen als empirische basis der niet-referentialiteit en fictionaliteit. De eindigheid van het bestaan in het literaire werk | 14 |
§ 6 | Het probleem van de waarde van het literaire werk. Het onvervulbare desideratum van het beslissingsmodel | 19 |
§ 7 | Enkele termen: theoretisch, algemeen, bijzonder, vergelijkend, historisch en systematisch | 23 |
§ 8 | Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (I): Romantiek en positivisme. De mens-achter-het-werk | 27 |
§ 9 | De problematiek van teksten tekstuitgave: een tweede beslissingsmechanisme | 31 |
§ 10 | Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (II): de ‘Geistesgeschichte’ | 35 |
§ 11 | Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (III); de autonomie-bewegingen | 37 |
§ 12 | ‘Vorm’en inhoud | 46 |
§ 13 | Stijl en structuur. Poging, de diverse in §11 besproken autonomie-bewegingen onder de noemer van één structuurdefinitie te brengen | 52 |
[pagina VI]
i het begrip ‘literair’ | ||
---|---|---|
§ 14 | Fictionaliteit als intentionaliteit | 59 |
§ 15 | Mondelinge en schriftelijke taaluitingen. Van fixatie naar realisatie en ontvangst | 64 |
§ 16 | Fictionele indicaties | 69 |
§ 17 | De polysemie van het woord ‘literair’ | 75 |
§ 18 | Gevolgen van de polysemie voor het begrippenapparaat van een wetenschap en onze conclusies m.b.t. de woorden ‘literair’ en ‘literatuur’ | 79 |
§ 19 | Grammatische ‘orde’ en ‘ordening’: langue en parole, taal en taalgebruik | 86 |
§20 | De rechter helft van het kruisschema. Extra-grammatische ordeningsprincipes in niet-fictionele taaluitingen: versvorm, essay, ‘documents humains’ | 89 |
§ 21 | De linker helft van het kruisschema. Extra-grammatische ordeningsprincipes in fictionele taaluitingen: versvorm, quasi-documents humains, literaire genres. Het begrip esthetische functie. Samenvatting: de acht ordeningsprincipes | 95 |
ii de manier-waarop | ||
§ 22 | Structuur van het object en van een object. De hermeneutische methode | 103 |
§ 23 | Manieren-waarop op verschillend abstractieniveau. I. Het historisch principe: iets over het probleem van de literairhistorische periodisering | 105 |
§ 24 | Manieren-waarop op verschillend abstractieniveau. II. Het systematisch principe: de piramide van hoofd- en subgenres | 107 |
§ 25 | De verhouding tussen de structuren op de verschillende abstractieniveaus: samenvatting | 111 |
§ 26 | Hoe leren we de structurele kenmerken waarop genologieën en typologieën berusten, kennen? | 113 |
§ 27 | Tijd en ruimte. Definitie van het begrip genre. Tijd-van-realisatie, tijd-binnen-het-werk en ruimte-binnen-het-werk. Verschil met de beeldende kunst | 116 |
§ 28 | De drie principiële tijdsrelaties. I. De dramatische tijd | 120 |
§ 29 | Tijdsrelatie II en III: de lyrische en epische tijd | 123 |
§ 30 | Consequenties van de epische tijdsrelatie voor de concrete werkstructuur | 129 |
§ 31 | Drieërlei tijdsverloop in de epiek: diffuus, fragmentarisch en kalen- |
[pagina VII]
darisch- of chronometrisch-nauwkeurig. Verschillende tijdsniveaus bij twee- of meerdradigheid | 136 | |
§ 32 | Combinaties van verschillende tijdsrelaties. Het episch drama; kaderdrama naar analogie van kaderverhaal. Dramatisch tijdsverloop in de roman | 142 |
§ 33 | De ruimte-binnen-het-werk: I. de dramatische ruimte | 149 |
§ 34 | Speciale functies van de dramatische ruimte: milieutypering, anticipatie. Doorbreking van de toneelillusie | 153 |
§ 35 | De ruimte-binnen-het-werk: II. de lyrische ruimte | 156 |
§ 36 | De ruimte-binnen-het-werk: III. de epische ruimte | 161 |
§ 37 | Persoon, verteller en perspectief in de epiek. Enkele afsluitende opmerkingen over de genreleer en de ‘manier-waarop’ | 165 |
iii door middel van woorden | ||
---|---|---|
§ 38 | Creatio en mimèsis | 170 |
§ 39 | Van ‘literatuur en werkelijkheid’ naar: ‘literatuur en werkelijkheidsbeschrijving’. Het G- (grammatica-)model van de generatief-transformationele taalkunde | 174 |
§ 40 | Het P-(poëtica-)model. De ordeningsprincipes van stijl en versvorm tegen de achtergrond van het G-model | 181 |
§ 41 | De fictionele ordeningsprincipes tegen de achtergrond van het G-model. Het verschijnsel polyinterpretabiliteit | 190 |
§ 42 | Abstracties van de inhoud. I. De parafrase. Iets over de vertaling | 197 |
§ 43 | Abstracties van de inhoud. II. Stof, thema, idee | 203 |
§ 44 | Motief en Leitmotiv. Het structurele en literairhistorische motiefbegrip | 207 |
§ 45 | De linguïstische gebondenheid van het literaire werk | 213 |
§ 46 | Metafoor en symbool | 217 |
§ 47 | De historische gebondenheid van het literaire werk. Niet-referentiële en wel-referentiële, historische, eigennamen. Historische en sleutelliteratuur | 222 |
§ 48 | Van symbool naar allegorie | 228 |
begrippenregister | 233 | |
bibliografisch register | 239 |