Literatuurwetenschap
(1970)–Frank C. Maatje– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
zijn de parafrase, de stof, het thema, de idee en tot op zekere hoogte ook het motief. Nu wil inhoud, zoals we in de Inl., § 4, hebben vastgesteld, zeggen: de som van de betekenissen, - waarbij we nogmaals moeten beklemtonen, dat die betekenissen worden geconstitueerd door de taaltekens en dus afhankelijk zijn van het bijzondere ‘samenspel der ordeningen’ (grammatische, stilistische, fictionele, enz., vgl. hfdst. i § 21), dat specifiek is voor het betreffende werk. De traditionele abstracties van de inhoud, zoals de hierboven genoemde, hebben nu alle het bezwaar, dat ze juist abstraheren van die specifieke ordeningen. Het duidelijkst is dit het geval bij de parafrase, die we nu het eerst bespreken. De parafrase bestaat uit een poging, de reeks taaltekens die een werk constitueren, te vervangen door een andere reeks, welke andere reeks dan meestal een aantal woorden uit de eerste overneemt, maar ook wel nieuwe, bij voorkeur synonieme, introduceert, en dit alles dan in een andere volgorde dan de oorspronkelijke. Zodoende wordt de oorspronkelijke grammatische en stilistische ordening van het werk meestal radicaal gewijzigd; en ook de oorspronkelijke fictionele ordening verdwijnt: voor deze laatste in de plaats wordt een andere fictionele ordening gesteld, die poogt de oorspronkelijke ‘naar de zin weer te geven’, d.w.z. met andere middelen ‘hetzelfde te zeggen’. Is die tweede, vervangende reeks aanmerkelijk korter dan de eerste, dan spreken we van een samenvatting. De meeste parafrases van literaire werken, met name van romans en toneelstukken, hebben het karakter van zo'n samenvatting. Natuurlijk kan men ook andere dan fictionele taaluitingen parafraseren, resp. samenvatten: men kan b.v. een krantenbericht navertellen; ook dan verdwijnen de oorspronkelijke ordeningen om plaats te maken voor andere, die niettemin d.m.v. synonieme woorden en constructies globaal genomen ‘hetzelfde zeggen’. Zo kan men zich een wetenschappelijke verhandeling en een essay, beide handelende over hetzelfde onderwerp en dezelfde meningen over dit onderwerp verkondigend, voorstellen, die elkaars parafrase zijn: het kenmerkendst verschil zou in dit geval zijn, dat de ene reeks taaltekens wèl de kenmerken van de ordening van het essay vertoont, doch de andere niet. Toch bestaat er een principiëel verschil tussen parafrases van fictionele en van niet-fictionele taaluitingen, en wel in de manier waarop ze ‘hetzelfde’ met andere middelen ‘weergeven’. De taaltekens in de niet-fictionele uiting immers verwijzen naar een reeks denotata, waarvan de spreker (schrijver) pretendeert dat ze werkelijk bestaan in diè onderlinge relatie, die hij door middel van woorden tracht uit te drukken. De ontvanger van de uiting, die deze wil parafraseren, zoekt dus andere, nieuwe taaltekens die naar dezelfde denotata verwijzen. De fictionele uiting | |
[pagina 199]
| |
daarentegen verwijst niet naar een reeks in de werkelijkheid zo bestaande denotata: de inhoud van de uiting is in zijn geheel slechts ‘gedacht’: hij wordt geponeerd door de taaltekens en bestaat niet daarbuiten. De wereld in het werk staat of valt met de voor dat werk specifieke fictionele ordening; in de niet-fictionele uiting kan de ordening van die uiting gevoegelijk door een andere worden vervangen, zolang maar de denotata in hun onderlinge relatie adequaat tot hun recht komen. Men kan immers dezelfde denotata door middel van geheel verschillende woorden aanduiden. In de achterhaalde terminologie van een verouderde literatuurwetenschap formuleerde men met behulp van de dubieuze categorie ‘vorm’ (zie Inl., § 12) dit verschil aldus: bij de gewone taaluiting is alleen de inhoud belangrijk, bij het literaire werk gaat het vooral ook om de ‘vorm’. Met laatstgenoemd begrippenpaar hangt ook samen het gebruik van het begrip fabel (resp. plot of intrigue), dat in de traditionele literatuurgeschiedenis, maar tevens in het moderne onderzoek van b.v. epische structuren een belangrijke rol speelt. De fabel plot of intrigue van een roman is dan de parafrase van de in een roman ‘be’schreven handeling, waarbij van een typisch fictioneel aspect als de tijdsbehandeling (vgl. hfdst. ii, § 29-31) wordt geabstraheerd door het ‘herstellen’ van de ‘eigenlijke’ chronologische volgorde der gebeurtenissen, - een volgorde, die bovendien het onderling causaal verband tussen die gebeurtenissen accentueert. Met de aldus ‘gereconstrueerde’ handeling, waarin dus b.v. de regressies in de tijd (vgl. hfdst. ii, § 30) en de afwisseling van twee uiteenlopende tijdsniveaus (‘heden’ en ‘verleden’, vgl. hfdst. ii, § 31) ongedaan worden gemaakt, wordt dan de handeling, zoals die in het werk-zèlf wordt gepresenteerd, en die met B. Tomasjevsky in dit verband meestal als sujet wordt aangeduid, gecontrasteerd. Of, in de verouderde ‘vorm’-inhoud-terminologie: de fabel, plot of intrigue is de inhoud die in het sujet pas zijn literaire ‘vorm’ krijgt. De vele aanhalingstekens, die we bij deze omschrijvingen hebben moeten gebruiken, wijzen er reeds op dat dit inderdaad maar een ‘wijze van spreken’ is: er ìs immers buiten het sujet om geen handeling, het sujet ‘staat’ niet ‘voor iets anders’, er wordt in feite niets beschreven: er is alleen geschreven. Toch is het begrippenpaar fabel/sujet waarschijnlijk onmisbaar voor een analyse van b.v. de epische tijdsbehandeling (b.v. in de roman, maar ook in het zgn. episch drama - vgl. hfdst. ii, § 32). In dit verband dienen ook enkele opmerkingen over de vertaling te worden gemaakt. De vertaling wil ‘Informationen vermitteln über einen Text, der sie nicht ist, durch das, was sie ist’ (K. Maurer). De zo ontstane nieuwe tekst is dan niets anders dan een (onverkorte) parafrase, | |
[pagina 200]
| |
in een andere taal dan, van de tekst waarover informatie wordt verstrekt. Daarbij kan de vertaler van de niet-fictionele taaluiting steunen op zijn eigen kennis van de denotata waarnaar wordt verwezen: niet voor niets kiest men bij voorkeur als vertaler van een stuk dat ligt op een bepaald vak- of wetenschapsgebied iemand die behalve de taal van het oorspronkelijk ook dat vakgebied beheerst. Zo kan een fysicus beter een stuk over een natuurkundig dan over een geschiedkundig onderwerp vertalen, omdat hij wel de fysische, maar niet de historische denotata kent. Wanneer men evenwel een fictionele taaluiting, een literair werk, vertaalt, ontbreekt die steun van de kennis der denotata ten enen male. Men moet dan de betekenissen van het werk en hun onderlinge relaties om zo te zeggen ‘sec’ in die van een ander taalsysteem, een andere langue (zie hfdst. i, § 19) overbrengen, en daarbij trachten, een nieuwe fictionele ordening aan te brengen die zoveel mogelijk lijkt op de oorspronkelijke. Ook de stilistische ordening van het origineel kan men proberen door vergelijkbare procédés in de andere taal te doen weerspiegelen. De structuur van de aldus vervaardigde vertaling evenwel is nooit identiek aan die van het origineel: het blijft een ‘parastructuur’, een afschaduwing. Om te verklaren hoe vertalen en parafraseren überhaupt mogelijk is, kunnen we een beroep doen op de categorie van de dieptestructuur, zoals die door de generatief-transformationele grammatica is uitgewerkt (vgl. hierboven § 39). De parafrase berust op de mogelijkheid, de oppervlaktestructuren van onderling verschillende zinnen, die hetzelfde of ongeveer hetzelfde tot uitdrukking brengen, te herleiden tot één en dezelfde dieptestructuur. Zo kan men, zoals we hebben gezien, de beide zinnen De boer slaat de hond en De hond wordt door de boer geslagen herleiden tot één dieptestructuur. In bepaald opzicht is de tweede zin dus op te vatten als een parafrase van de eerste, hoewel men het in ons verband met hetzelfde recht ook omgekeerd kan zien. Ligt dit voorbeeld op het vlak van de syntaxis, soortgelijke verschijnselen doen zich voor op dat van het woordenboek. Zo kan men de zin: Hij zat bij het raam zien als een parafrase van de zin: Hij was bij het venster gezeten. | |
[pagina 201]
| |
Dit laatste voorbeeld toont, tussen twee haakjes gezegd, ook aan dat parafraseren leidt tot verandering van de stilistische ordening (of dit nu de persoonlijke, dan wel de situatiestijl betreft, valt bij deze geïsoleerde zinnen uiteraard niet uit te maken, en doet thans ook niet ter zake). Een parafrase die gebruik maakt van deze en dergelijke procédés en dus zin voor zin ‘overzet’, is in feite een vertaling van de tekst in dezelfde taal. Meestal evenwel heeft de parafrase het karakter van een samenvatting. Daarbij worden dus de dieptestructuren van hele reeksen van zinnen samengevat in een kleiner aantal nieuwe zinnen. Uiteraard moet dan een zekere keuze worden gedaan, welke elementen van de oorspronkelijke uiting voor de ‘zin’ van het geheel belangrijker zijn dan andere en dus in ieder geval in het nieuwe taalaanbod dienen te worden weergegeven. Dit impliceert dat de parafrase tevens een interpretatie inhoudt. De vertaling berust waarschijnlijk op vergelijkbare procédés, maar dan tussen verschillende talen bestaande. Een voortgezet onderzoek naar de linguïstische universalia, naar de categorieën die alle talen gemeen hebben, zoals dat door de generatief-transformationelen weer is opgenomen, zou er wel eens toe kunnen leiden, dat men b.v. de volgende beide zinnen: Ndl. Het gaat morgen regenen en Du. Es gibt morgen Regen in het kader van een algemene linguïstische theorie gaat zien als herleidbaar tot één dieptestructuur, die in twee verschillende talen in twee verschillende oppervlaktestructuren wordt uitgedrukt. (Wij kiezen dit voorbeeld uiteraard omdat de beide talen in kwestie in dit geval zo geheel verschillende constructies toepassen om zoiets eenvoudigs als de op de volgende dag te verwachten regen aan te kondigen.) Daarmee zou dan tevens de mogelijkheid zijn gegeven, de relatie tussen vertaling en origineel d.m.v. de thans in de syntactische analyse algemeen gebruikelijke symbolen te beschrijven. Dit is vooral voor het onderzoek van het vertalen van fictionele taaluitingen met hun bijzondere problematiek van niet-referentialiteit van het grootste belang. Een inzicht in de procédés die aan het parafraseren en vertalen ten grondslag liggen is uiteraard noodzakelijk voor een ieder die zich, actief of reflexief, bezig houdt met deze activiteiten. Maar voor de vertaler of parafrasant van fictionele taaluitingen is dit inzicht van dubbel belang, omdat het hem voortdurend van de bijzondere status van het literaire werk bewust doet zijn. Hij immers dient te beseffen dat hij geen ander materiaal ter beschikking heeft dan taalvormen en betekenissen van de te vertalen of te parafraseren tekst. Voor de beoefenaar van de litera- | |
[pagina 202]
| |
tuurwetenschap is genoemd inzicht eveneens onmisbaar, omdat het hem laat zien, dat origineel en vertaling of parafrase nooit dezelfde structuur kunnen vertonen, daar immers de verschillende ordeningen (vgl. hfdst. i, § 21) door andere, op z'n best vergelijkbare, maar nooit identieke, zijn vervangen. Kortom, in de vertaling of parafrase wordt nooit op geheel dezelfde wijze ‘een wereld opgebouwd door middel van woorden’ (vgl. onze structuur-definitie in de Inl., § 13) als in het oorspronkelijke werk. De praktijk leert, dat vertalen van grotere tekstgehelen, b.v. van een roman of een drama, bevredigender resultaat oplevert dan de vertaling van kleinere, b.v. van lyrische gedichten. Het zal niet moeilijk zijn hiervoor vertaaltheoretische oorzaken te vinden. Indien de hierboven gegeven hypothese omtrent de mogelijkheid, de betrekkingen tussen vertaling en origineel op den duur in termen van een algemene linguïstische theorie en d.m.v. formalisering te verantwoorden, juist is, dan zou men kunnen zeggen: de zinnen die het (veelal kleine) lyrische gedicht constitueren zijn blijkbaar minder gemakkelijk tot een reeks dieptestructuren te herleiden waarvoor overeenkomstige oppervlaktestructuren in de andere taal te vinden zijn, dan de zinnen van een omvangrijker werk, b.v. een roman. Zeer kleine taalelementen in een lyrisch gedicht, enkele woorden, ja een enkel foneem of morfeem, kunnen zo zwaar wegen als structuurelement, dat vertalen hier onmogelijk wordt. (Het is daarbij duidelijk, dat de omvang bepaalde consequenties voor het genre heeft, en omgekeerd, - dit is evenwel een nog weinig onderzocht gebied.) De parafrase wordt in de literatuurwetenschap veelvuldig gehanteerd, maar als het goed en verantwoord gebeurt, slechts als middel tot communicatie over het werk, niet als substituut voor dat werk, en niet als basis voor interpretatie of andere verdergaande literairwetenschappelijke beschouwingen. In die zin hebben wij zelf de parafrase gebruikt bij onze analyses van resp. Nescio's Dichtertje en Brechts Kreidekreis (zie hfdst. ii, §§ 30 en 32). Als basis voor een structuuronderzoek kan de parafrase, en zeker de verkorte parafrase, de samenvatting, nooit dienen, omdat de structuur van het werk enerzijds en die van parafrase of samenvatting anderzijds nu eenmaal principiëel verschillen. Ook een vertaling kan men om diezelfde reden beter niet als grondslag voor een structuuronderzoek gebruiken. Slechts wanneer dat onderzoek elementen betreft die vrijwel onveranderd in de nieuwe structuur konden worden overgenomen is een vertaling als grondslag geschikt. Dit zal opnieuw eerder het geval zijn bij omvangrijker werken zoals romans en toneelwerk, waarin niet door de vertaling aangetaste elementen, als b.v. | |
[pagina 203]
| |
het vertellerperspectief en de behandeling van tijd en ruimte, of de opbouw van de dialogen, een belangrijke rol spelen, dan in kleine werken als lyrische gedichten, waarin b.v. de bouw van een enkele versregel een beslissend structuurelement kan vormen, - een structuurelement, waarvoor vaak geen equivalent in de andere taal kan worden gegeven: al was het alleen al daarom, dat de andere taal voor een gelijkwaardige inhoud nu eenmaal een andere reeks fonemen, en daarmee andere klankpatronen (zeer belangrijk in lyrische gedichten!), vergt. Met name als de fictionele uiting, op grond van haar specifieke samenspel van grammatische, stilistische en fictionele ordeningsprincipes als een kunstwerk wordt beschouwd, is de vertaling als basis voor een uiteenzetting van de waarde, voor de evaluatie, minder, en de parafrase al helemaal niet geschikt. | |
Bibliografische aantekeningenDe vergelijking van een literair werk met zijn vertaling of bewerking (d.i. een vertaling waarvan de structuur sterk afwijkt van de oorspronkelijke, met behoud van thematische herkenbaarheid) kan ook een goed uitgangspunt voor de evaluatie van bewerking en oorspronkelijk werk leveren, zoals H.U. Jesserun d'Oliveira in zijn artikel Origineel en vertaling aan de hand van Leigh Hunts gedicht Jenny kiss'd me en J.C. Bloems Rondeau (‘Jannie zoende me...’) overtuigend heeft aangetoond.
Zie voor B. Tomasjevsky's begrippenpaar fabel/sujet W. Blok, Verhaal en lezer, 15, en R. Wellek and A. Warren, Theory of Literature, 208. Zie voor de relatie van dit begrippenpaar tot G. Müllers begrip erzählte Zeit (vgl. hfdst. ii, § 30) en E.M. Forsters begrippenpaar story en plot (Aspects of the Novel, 91 e.v., i.h.b. 93) onze behandeling van dit onderwerp in Der Doppelroman, 16 e.v.
Over het vertaalprobleem bestaat een vrij uitgebreide literatuur. Wij noemen hier slechts het uitstekende inleidende artikel van R. van den Broeck, De paradoxen van het vertalen.
K. Maurers karakterisering van de vertaling is te vinden in zijn recensie van H. Friedrich, Zur Frage der Übersetzungskunst, 137.
Voor de relatie tussen omvang en genre zie men F. Sengle, Der Umfang als ein Problem der Dichtungswissenschaft. |
|