karakter van het werk en dus van de personen, en duidelijk ergocentrisch gericht blijft (vgl. Inl., § 8), behoeft dit o.i. voor de psychologie-sub 3 niet zonder meer te gelden: deze kan heel wel een plaats in de intrinsic study verwerven. Men zie b.v. H.C. Rümkes psychiatrische verhandeling Over Frederik van Eeden's ‘Van de koele meren des doods’.
Gedeeltelijk parallel aan de psychologische vierdeling bij Wellek en Warren is - we impliceerden het reeds - ook een sociologische driedeling te ontwerpen, b.v. 1. sociologie van de schrijver en zijn wereld, 2. sociologie van de in het werk geconstrueerde wereld, 3. sociologie van de lezers (toehoorders, toeschouwers). Op het gebied van de sociologie-sub 1 is veel werk gedaan door Marxistische literatuuronderzoekers, terwijl de sociologie-sub 3 vooral de methode van hen bepaalt, die zich met het onderzoek van de verschillen tussen ‘hoge’ en ‘lage’ literatuur (amusementslectuur en -toneel, Kitsch) bezighouden en deze verschillen trachten te vatten in termen van sociale verschillen in het lezerspubliek. De voor ons onderwerp meest relevante sociologie is die van sub 2, van de wereld-in-het-werk: hierover is, evenmin als over de psychologie van de personen in het werk, veel onderzoek gedaan.
Voor een goed begrip van de epische theorie is het van veel belang dat men de persoonlijke verteller niet identificeert met de auteur; doet men dit, dan neemt men zijn mededelingen al gauw ‘at face value’ en houdt men zich niet aan de (stilzwijgende) afspraak met de auteur, zijn product als ‘fictioneel’ op te vatten.
De typologie van verhalen naar vertelsituaties waaraan hierboven kort werd gerefereerd, stamt van F. Stanzel, Die typischen Erzählsituationen im Roman, en Typische Formen des Romans, en is ook toepasbaar op andere epische subgenres dan de roman (b.v. op de novelle). Een verdere differentiëring van de ik-vertellers heb ik getracht te geven in het nawoord bij de tweede druk van Der Doppelroman, e.v. Zie voor perspectief- en aanverwante kwesties de volgende vier standaardwerken op het gebied van het vertel(ler)perspectief (in chronologische volgorde): K. Friedemann, Die Rolle des Erzählers in der Epik; P. Lubbock, The Craft of Fiction; J. Pouillon, Temps et roman; C. Booth, The Rhetoric of Fiction (in deze laatste titel betekent rhetoric niet ‘welsprekendheid’ in de gewone betekenis, doch heeft betrekking op de overtuigingskracht die van de verteller dient uit te gaan, om het fictionele verhaal - althans binnen dat verhaal - geloofwaardig, acceptabel, te maken). Vgl. voorts het verhelderende artikel van N. Friedman, Point of View in Fiction.
Zie voor de taal- en psychologische middelen waarvan de moderne personele roman zich bedient o.a. L.E. Bowling, What is Stream-of-Consciousness-Technique?; M. Friedman, The Stream of Consciousness; R. Humphrey, Stream of Consciousness in the Modern Novel; F.C. Maatje, Ein früher Ansatz zur ‘Stream of Consciousness’-Dichtung.