vertellen van eenmalige gebeurtenissen doet die personen juist door de ruimte bewegen. In het eerste geval bevinden we ons in de buurt van de lyrische ruimte- en tijdsbehandeling, er kan ook van een zekere ‘stolling’ worden gesproken (zonder natuurlijk dat flitsende karakter dat juist het - uiteraard veel kortere - lyrische gedicht eigen is bij het ‘laten zien’ van het ‘lyrisch beeld’); in het tweede geval hebben we te doen met de pure epische tijd, die door de ruimte ‘vloeit’. (De hier opnieuw gebruikte metaforen voor verschillende typen van ruimtebehandeling, die we in § 35 voor het eerst introduceerden, doen - het zij nogmaals met nadruk gezegd - alleen dienst als substituut voor wetenschappelijker begrippen, waarover we helaas nog niet beschikken.)
Van beide soorten ruimtebehandeling, die bij iteratief-exemplarisch vertellen en die bij het vertellen van eenmalige gebeurtenissen, geven we nu een voorbeeld, en wel ontleend aan één en hetzelfde verhaal, Anna Blamans De arme student, dat de veelzeggende ondertitel draagt: Een kerstverhaal. Uit hoofd- en ondertitel en vooral uit beider combinatie valt al op te maken, dat deze geschiedenis niet geheel vrij is van sentimentaliteit. De hoofdpersoon, de arme student, is buitendien, zoals we hem reeds in de eerste twee zinnen leren kennen, een bijkans stereotype figuur. Dat zijn echter deels subjectieve, deels zuiver thematische overwegingen, waarop het thans niet aankomt. Die eerste twee zinnen luiden:
De student die de zolderkamer bewoonde was niet bepaald een aantrekkelijk jongmens. Schuw, bleek, ouwelijk beklom hij de hoge trappen naar zijn hoge verblijf en als hij mensen zag op de overloop, de mensen bij wie hij gehuurd had, kon er ternauwernood een groet af.
De arme student woont bij een groenteboer in. Beneden woont het groenteboersgezin, hij heeft boven zijn zolderkamertje, - contact is er nauwelijks. De verbinding tussen beneden en boven, tussen verhuurders en huurder, is er alleen door de hoge trappen, die de student echter niet oploopt, maar opvlucht: ‘niet snel, maar juist krampachtig bedaard om vooral niet op te vallen’. De symboliek van deze situatie is wel bijzonder simpel: de kerstavond moet in dit asociale bestaan verandering brengen, moet beneden en boven verbroederen. En zo gebeurt het dan ook. De arme student wordt uitgenodigd, een potje bier beneden te komen drinken; maar om de lange weg, die hij van boven naar beneden moet afleggen, - om al die hoge trappen, die de geestelijke afstand symboliseren, te accentueren, zegt hij, ‘een beetje stotterend: “Graag, heel graag... over een half uur, is dat goed?”’. Maar dadelijk al heeft hij spijt van dit verlet, van dat halve uur, dat hij nu ook goed besteden