manier is waarop in een literair werk een wereld wordt opgebouwd door middel van woorden, dan ligt het voor de hand, dat sommige van die manieren-waarop verwanter aan elkaar zijn dan andere.
Men kan bij de bestudering van die verwante manieren-waarop van twee principes uitgaan, het historische en het systematische. Wij zullen in deze paragraaf eerst kort iets over de consequenties van het eerste principe zeggen, en in § 24, alsmede trouwens in de gehele rest van dit hoofdstuk, ons met die van het systematische principe bezig houden.
Het historisch principe is in eerste aanleg causaal bepaald; men redeneert nl. als volgt; verwante manieren-waarop zal men eer vinden bij werken van éénzelfde schrijver dan bij werken van verschillende auteurs; evenzo: eer bij werken die uit een zelfde tijd stammen dan in werken uit verschillende tijden, en eer bij werken uit één cultuurverband dan in werken uit verschillende cultuurverbanden. De gehele literatuurgeschiedschrijving is op deze vooronderstelling gebouwd: op deze wijze komt zij b.v. tot de conceptie periode. Een literairhistorische periode wordt in de eerste plaats gevormd door een aantal in een bepaald tijdvak ontstane en in enig opzicht verwante werkstructuren (daarnaast kunnen nog buitenliteraire factoren een rol spelen, zoals de sociale relaties tussen schrijvers onderling en tegenover de buitenwereld, - maar daarop zullen we thans niet ingaan).
Het nadeel van deze methode van beschrijving der structuurverwantschappen is, ten eerste, dat men verwantschappen, die niet onder het aspect van het ongeveer gelijktijdig ontstaan-zijn beschouwd kunnen worden, zò niet op het spoor komt, of althans zò niet kan beschrijven, omdat ze buiten het historisch perspectief vallen. Voorts blijkt het zeer moeilijk, de grenzen tussen de literair-historische perioden aan te geven. Immers, vertonen de werken van tijdvak A de gemeenschappelijke kenmerken a, b, c, d, zodat we ze kunnen samenvoegen tot de literairhistorische periode Aʹ, - en volgt er op tijdvak A een tijdvak B, met werken waarvan de gemeenschappelijke kenmerken w, x, y, z zijn, die we tezamen de literairhistorische periode Bʹ noemen, dan blijken er steeds weer gevallen te zijn, die met Aʹ zowel als met Bʹ enkele kenmerken gemeen hebben, b.v. (bcdw), (cdwx) of (dwxy). Indien we nu het begrip kenmerk niet al te stringent opvatten - en de gebruikelijke literatuurgeschiedschrijving doet dat inderdaad niet - dan kunnen we in (bcdw) en (dwxy) nog wel variaties van Aʹ resp. van Bʹ zien, maar (cdwx), dat met beide evenveel gemeen heeft, kan alleen als duidelijk grensgeval worden aangemerkt. Het is duidelijk dat een overmaat van zulke grensgevallen (en er blijken er in de praktijk van het literairhistorisch onderzoek heel wat te zijn!) de regelmaat van het patroon bederft.