de verschillende activiteiten der positivisten te onderscheiden. Waarmee immers hielden zij zich bezig? Met 1. de invloed van de ene schrijver op de andere; 2. de invloed van het culturele en sociaal-politieke leven op de literatuur van een tijd; 3. de gedetailleerde studie van afzonderlijke literaire werken onder het aspect van de vraag, hoe de tekst tot stand is gekomen, met inbegrip van de exegese van moeilijke plaatsen in die tekst; 4. het ederen (uitgeven) van deze teksten in zgn. tekstkritische of historisch-kritische uitgaven. De beide eerstgenoemde punten, (1) en (2), die blijk geven van een synthetische, een meer op het geheel van literairhistorische verbanden gerichte belangstelling, zijn zonder meer van genetische aard; de punten (3) en (4), waarbij het meer om de analyse en het detail gaat, evenwel nauwelijks minder: de positivistische commentaar op literaire werken, zowel in de secundaire literatuur als in de tekstuitgaven legt altijd de relatie tot de historische, sociale of biografische achtergrond, vanwaaruit die werken worden ‘verklaard’.
Niettemin moet m.b.t. punt (4) worden gezegd, dat de resultaten van de positivistische edeertechniek voor de huidige literatuurwetenschap, indien we in staat zijn, juist van die genetische commentaar te abstraheren, een grote mate van relevantie bezit.
Immers, wij moeten ons in § 1 beschreven theorie-model voeden met de verzamelde gegevens betreffende ons object. Die gegevens kunnen we slechts, bij schriftelijk overgeleverde literatuur, aan een tekst ontlenen. Levert die overlevering zelf al problemen op, dan moet worden vastgesteld, welke taaltekens (woorden, zinnen) tot die tekst behoren, en welke niet (deze laatste noemt men de corrupte). Dit is i.h.b. bij slechts in handschrift overgeleverde, dus vooral bij klassieke en middeleeuwse teksten het geval. Bestaan er voorts van een literair werk verschillende teksten, d.w.z. uiteenlopende reeksen taaltekens, waarvan de sommen der betekenissen wel in details verschillende ‘inhouden’ (vgl. 4) opleveren, maar globaal genomen als tot hetzelfde werk behorend kunnen worden geïdentificeerd, dan zal de uitgever van zo'n tekstencomplex (een) bepaalde keuze(n) moeten doen en ook verantwoording van die keuze moeten afleggen. Hij zal dan de varianten, d.w.z. de van de door hem opgestelde tekst afwijkende taalvormen in een register, het zgn. variantenapparaat dienen te vermelden. Dit zijn werkzaamheden, die niet alleen bij overlevering-in-manuscript van een werk moeten worden verricht, maar ook bij in druk overgeleverde werken, tot in de nieuwste tijd, als b.v. de verschillende drukken van een werk van elkaar afwijken. Verschillen de teksten (handschriften zowel als drukken) in bijzonder sterke mate, dan vervaardigt men een zgn. synopsis, waarin de verschil-