wel juist een reactie vormen op tegengestelde opvattingen van eertijds, zullen we aan het overzicht van de hedendaagse literatuurwetenschap een beknopte geschiedenis van de literatuurwetenschap überhaupt laten voorafgaan.
Een wetenschappelijke activiteit rond het verschijnsel literatuur in een zin, die we als verwant aan onze moderne literatuurwetenschap kunnen herkennen, zien we het eerst in de Preromantiek en de romantiek, dus aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw, opkomen. Bij de bijzondere belangstelling die de romantische mens voor het historische (zowel in de zin van stof, van subject matter, als in de zin van beschouwingswijze) aan de dag legde nam het tijdperk der Middeleeuwen een belangrijke plaats in. In de bloeitijd van de Middeleeuwen zagen vele Westeuropese Romantici een ideale, gave wereld, en het ligt voor de hand dat zij de middeleeuwse letterkunde als het document bij uitstek van die ideale wereld gingen beschouwen. Dit gaf echter niet alleen aanleiding tot dichterlijke beschouwingen, het leidde er tevens toe, dat men een eerste begin maakte met de uitgave van middeleeuwse teksten en zich ging verdiepen in de ontstaansgeschiedenis van die teksten. Daarmee was de filologie der Westeuropese letteren geboren, de leer van tekst, tekstuitgave en tekstuitleg, die uiteraard volop gebruik kon maken van de ervaringen die de klassieke filologie al sedert de Renaissance in de omgang met oude teksten had opgedaan. Het historisch, het document-karakter van het literaire werk stond daarbij, zoals gezegd, op de voorgrond.
Toch waren er ook romantische dichters en critici die vooral het esthetisch moment van het literaire werk belangrijk achtten, zoals in Duitsland Friedrich Schlegel en in Engeland S.T. Coleridge. Het is geen toeval, dat deze beide critici juist in de hedendaagse literatuurwetenschap geregeld geciteerd worden, terwijl wat de meeste andere Romantici over literatuur gezegd hebben, volop ‘historie’ is geworden (voorzover het tenminste niet bijdraagt tot de kennis van de Romantiek als literairhistorische stroming, maar dat is uiteraard een geheel andere zaak). Immers juist deze belangstelling voor het esthetische verbindt deze critici met de moderne literatuurwetenschap, die, zoals we in § 6 hebben gesteld, op zoek is naar die eigenschappen die verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de esthetische gewaarwording die het werk oproept.
In de loop van de 19e eeuw wordt de literatuurwetenschap allengs zelfstandiger, krijgt zij steeds meer de contouren van een academisch vak: het heeft dan ook geen zin meer, haar ontwikkeling te beschrijven in termen van literair-historische periodisering. (Wel blijft er op be-