Handel: XXVII: 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44.
ONDERTUSSEN dat het dag zoude worden vermaande Paulus [haar] alle, dat zy zouden spyze neemen: en zeide, Het is heden de veertiende dag dat gy verwachtende blyft zonder eeten, en niet en hebt genomen: Daarom vermaane ik u spyze te neemen: want dat diend tot uwer behoudinge: want niemanden van u en zal een hair van den hoofde vallen. En als hy dit gezegt en brood genomen hadde, dankte hy God in aller tegenwoordigheid: en [het zelve] gebroken hebbende begon hy te eeten. En zy alle goeds moeds geworden zynde, namen ook zelve spyze. Wy waaren nu in 't schip in alles twee honderd zes-en-zeventig zielen. En als zy met spyze verzadigd waaren, lichteden zy het schip, en wierpen het koorn uit in de Zee. En doe het dag wierd en kenden zy het land niet: maar zy merkten eenen zeekeren inham, die eenen oever hadde, tegen den welken zy geraaden vonden, zo zy konden, het schip aan te zetten. En als zy de ankers opgehaald hadden, gaven zy [het schip] de Zee over, met eenen de roerbanden los maakende: en het ra-zeil na den wind opgehaald hebbende, hielden zy het na den oever toe. Maar vervallende op een plaatse die de zee aan beide zyden hadde, zetteden zy het schip daar op: en het voorschip vast zittende bleef onbeweeglyk, maar het achter-schip brak van het geweld der baaren. De raadslag nu der krygslieden was, dat zy de gevangene zouden dooden, op dat niemant ontzwommen zynde en zoude ontvlieden. Maar de Hoofdman, willende Paulus behouden, belettede haar dat voorneemen, en beval dat de geene die zwemmen konden, haar eerst zouden afwerpen, en te lande komen: En de andere, sommige op planken, en sommige op eenige [stukken] van het schip. En alzo is het geschied dat zy alle behouden aan het land gekomen zyn.