Handelingen X: 1, 2, 3, 4, 5, 6.
DAAR was een zeker man te Sezareen met naame Kornelius, een Hoofdman over honderd, uit de bende genaamt de Italiaanse. Godzalig en vreezende God, met geheel zyn huis, en doende veele aalmoessen aan het volk, en God geduuriglyk biddende. [Deze] zag in een gezichte klaarlyk, omtrent de negende uure des daags eenen Engel Gods tot hem inkomen, en tot hem zeggende, Kornelis. En hy de oogen op hem houdende, en zeer bevreest geworden zynde, zeide, Wat is 't Heere? En hy zeide tot hem, Uwe gebeden en uwe aalmoessen zyn tot gedachtenisse opgekomen voor God. En nu zend mannen na Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamt word Petrus. Deze ligt te huis by eenen Simon leder-bereider, die [zyn] huis heeft by de zee: deze zal u zeggen wat gy doen moet.