Handel: IX: 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22.
DAAR was een zeker discipel te Damascus, met naame Ananias: en de Heere zeide tot hem in een gezichte, Ananias. En hy zeide, Ziet [hier ben] ik, Heere. En de Heere [zeide] tot hem, Staat op en gaat in de straate genaamt de Rechte, en vraagd in 't huis van Judas na [eenen] met naame Saulus, van Tarzen: want ziet hy bid. En hy heeft in een gezichte gezien, dat een man, met naame Ananias, in quam, en hem de hand opleide, op dat hy wederom ziende worde. En Ananias antwoordde, Heere, ik hebbe uit veelen gehoord van dezen man, hoe veel quaad hy uwe Heilige in Jeruzalem gedaan heeft. En heeft hier macht van de Overpriesters, om te binden alle die uwen Naame aanroepen. Maar de Heere zeide tot hem, Gaat heenen: want deze is my een uitverkoren vat, om mynen naam te draagen voor de heidenen, en de Koningen, en de kinderen Israëls. Want ik zal hem toonen hoe veel hy lyden moet om mynen naam. En Ananias ging heenen en quam in het huis: en de handen op hem leggende, zeide hy, Saul broeder, de Heere heeft my gezonden [namelyk] Jezus, die u verscheenen is op den weg dien gy quaamt, op dat gy weder ziende, en met den heiligen Geest vervult zoudet worden. En terstond vielen af van zyne oogen gelyk als schellen, en hy wierd terstond wederom ziende:en stond op, en wierd gedoopt. En als hy spyze genomen hadde, wierd hy versterkt. En Saulus was sommige dagen by de discipelen, die te Damascus waaren. En hy predikte terstond Christus in de Synagogen, dat hy de Zoone Gods is. En zy ontzetteden haar alle die het hoorden, en zeiden, En is deze niet de geene die te Jeruzalem verstoorde die dezen naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, op dat hy dezelve gebonden zoude brengen tot de Overpriesters? Doch Saulus wierd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Jooden die te Damascus woonden, bewyzende dat deze de Christus is.