| |
| |
| |
De apostelen gegeeseld.
Dat and're schanden was, dat hielden zy voor Eere,
Om dat zy leeden, om de Goddelyke leere:
Doch zulke Doening, was maar blaazen in het Vier,
Waar door de liefde vlam, tot Jezus grooter wier;
Want die uitlessen wil, die moet geen Oli gieten,
Of zyn verwachting zal hem al te veel ontschieten.
Het kruis en lyden, helpt de Deugdelingen voort,
Om haar te dryven, door de Zaal'ge Hemel-poort;
Dat is de Blaasbalk, om het vonkend Zielen leven,
Op d'Altaar van het Hert, geduurig lucht te geeven.
Gelyk men dan zo klaar, met open Oogen ziet,
Dat d'Eerste opgang des Geloofs zo is geschied,
Waar door d'Ontvlamming, des Geloofs zo is ontstoken,
Dat zyne voortgang, ver, en wyd is doorgebroken.
Maar zachte dagen, en (na 't vlees,) Gerustigheid,
En 't Welbehaagen van de dingen dezer Tyd,
Is Water in het Vuur, van 't Heilige Geloove,
Om 't zelven, op den Haard des Herten uit te doove:
Zo dat de Wysheid, die ons Eeuwig Heil begeerd,
De Rechte wandel, door de Engten, heeft geleerd.
En die geen straamen krygt, door and're lui haar handen,
Die knevel doch zich zelf met Geestelyke banden,
En leg op Vlees en Bloed zyn eigen handen aan,
Om 't zelve langs den weg des Hemels voort te slaan.
| |
| |
| |
Handelingen V: 40, 41, 42.
ALS zy de Apostelen tot haar geroepen hadden geesselden zy [dezelve,] en geboden [haar] dat ze niet en zouden spreeken in den naame van Jezus: en lieten ze gaan. Zy dan gingen heenen van het aangezichte des Raads, verblyd zynde dat zy waaren waardig geacht geweest om zyns naams wille smaadheid te lyden. En zy hielden niet op alle dage in den Tempel, en by de huizen te leeren, en Jezus Christus te verkondigen.
| |
Mattheus V: 11, 22.
Zalig zyt gy als u [de menschen] smaaden, en vervolgen, en liegende alle quaad tegen u spreeken, om mynent wille. Verblyd en verheugd [u,] want uwen loon [is] groot in de Hemelen: want alzo hebben zy vervolgd de Propheeten, die voor u [geweest zyn.]
| |
Lukas XXI; 12, 13, 14, 15.
Voor dit alles zullen zy haare handen aan u-lieden slaan, en [u] vervolgen, [u] overleverende in de Synagogen en gevangenissen, en gy zult getrokken worden voor Koningen en Stadhouders, om myns Naams wille. En [dit] zal u overkomen tot een getuigenisse. Neemt dan in uwe herten voor, van te vooren niet te overdenken, [hoe] gy u verantwoorden zult. Want ik zal u mond en wysheid geeven, welke niet en zullen konnen tegenspreeken, noch wederstaan, alle die haar tegen u zetten.
| |
Joannes XV: 20, 21.
Gedenkt des woords dat ik u gezegt hebbe. Een dienslknecht en is niet meerder dan zyn heere. Indien zy my vervolgd hebben, zy zullen ook u vervolgen: indien zy myn woord bewaard hebben, zy zullen ook het uwe bewaaten. Maar alle deze dingen zullen zy doen om myns Naams wille, om dat zy hem niet en kennen die my gezonden heeft. |
|