Joannes XXI: 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23.
JEZUS zeide tot haar, Komt herwaarts, houd het middagmaal. En niemant van de Discipelen en durfde hem vraagen, Wie zyt gy? weetende dat het de Heere was. Jezus dan quam, en nam het brood, en gaf het haar, en den vis desgelyks. Dit was nu de derdemaal, dat Jezus zynen Discipelen geopenbaard is, na dat hy van den dooden opgewekt was. Doe zy dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus, Simon Jonas [zoon,] hebt gy my liever dan deze, Hy zeide tot hem, Ja, Heere, gy weet dat ik u liefhebbe. Hy zeide tot hem, Weid myne lammeren. Hy zeide wederom tot hem ten tweedenmaal, Simon Jonas [zoon,] hebt gy my lief? Hy zeide tot hem, Ja, Heere, gy weet dat ik u lief hebbe. Hy zeide tot hem, Hoed myne schaapen. Hy zeide tot hem ten derdenmaal, Simon Jonas [zoon,] hebt gy my lief? Petrus wierd bedroefd, om dat hy ten derdenmaal tot hem zeide, Hebt gy my lief? en zeide tot hem, Heere, gy weet alle dingen, gy weet dat ik u lief hebbe. Jezus zeide tot hem, Weid myne schaapen. Voorwaar, voorwaar zegge ik u, doe gy jonger waard, gordet gy u zelven, en wandeldet alwaar gy wildet, maar wanneer gy zult oud geworden zyn, zo zult gy uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen waar gy niet en wilt. En dit zeide hy, beteekenende met hoedaanigen dood hy God verheerlyken zoude. En dit gesproken hebbende, zeide hy tot hem, Volgd my. En Petrus hem omkeerende zag den Discipel volgen, welken Jezus lief had de, die ook in 't Avondmaal op zyne borst gevallen was, en gezegt hadde, Heere, wie is het die u verraaden zal? Als Petrus dezen zag, zeide hy tot Jezus, Heere, maar wat [zal] deze? Jezus zeide tot hem, Indien ik wil dat hy blyve tot dat ik kome, wat gaat het u aan? Volgd gy my.