Joannes XX: 26, 27, 28, 29, 30, 31.
NA acht dagen waaren zyne Discipelen wederom binnen, en Thomas met haar: [en] Jezus quam als de deuren geslooten waaren, en stond in het midden, en zeide, Vrede zy u-sieden. Daar na zeide hy tot Thomas, Brengt uwen vinger hier, en ziet myne handen, en brengt uwe hand, en steekt ze in myne zyde, En zyt niet ongeloovig, maar geloovig. En Thomas antwoordde en zeide tot hem, Myn Heere, en myn God. Jezus zeide tot hem, Om dat gy my gezien hebt Thomas, zo hebt gy geloofd: zalig [zyn ze] die niet en zullen gezien hebben, en [nochtans] zullen geloofd hebben. Jezus dan heeft noch wel veele andere teekenen in de tegenwoordigheid zyner Discipelen gedaan, die niet en zyn geschreeven in dit boek. Maar deze zyn geschreeven, op dat gy geloovet dat Jezus is de Christus, de Zoone Gods: en op dat gy geloovende het leven hebbet in zynen naame.