Lukas XXIV: 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31.
ZIET twee van haar gingen op den zelven dag na een vlek dat sestig stadien van Jeruzalem was, welkers naame was Emmaus: En zy spraken t'zaamen onder malkanderen van alle deze dingen: die daar gebeurt waaren. En het geschiedde, terwyle zy t'zaamen spraken, en malkanderen ondervraagden, dat Jezus zelve by [haar] quam, en met haar ging. En haare oogen wier den gehouden, dat zy hem niet en kenden. En hy zeide tot haar, Wat redenen zyn dit, die gy wandelende onder malkanderen verhandeld? en [waarom] ziet gy droevig? En de eene, wiens naame was Kleopas, antwoordende zeide tot hem, Zyt gy alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die deze dagen daar in geschied zyn? En hy zeide tot haar, Welke? en zy zeiden tot hem, De dingen aangaande Jezus den Nazarener, welke een Propheet was, krachtig in werken en woorden, voor God, en alle het volk. En hoe onze Overpriesters en Overste den zelven overgelevert hebben tot het oordeel des doods, en hem gekruisigt hebben. En wy hoopten dat hy was de geene die Israël verlossen zoude. Doch ook beneven dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zyn. Maar ook sommige vrouwen uit ons, hebben ons ontstelt, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zyn; En zyn lichaam niet vindende quamen zy en zeiden, dat zy ook een gezichte van Engelen gezien hadden, die zeggen dat hy leefd. En sommige der geene die met ons zyn, gingen heenen tot het graf, en bevonden het alzo, gelyk ook de vrouwen gezegt hadden, maar hem en zagen zy niet. En hy zeide tot haar, ô Onverstandige en traage van herten, om te gelooven al het geene dat de Propheeten gesproken hebben, En moeste de Christus niet deze dingen lyden, en [alzo] in zyne heerlykheid ingaan? En begonnen hebbende van Mozes en van alle de Propheeten, leide hy haar uit, in alle de Schriften, het geene van hem [geschreeven] was. En zy quamen naby het vlek, daar zy na toe gingen, en hy hield hem als of hy verder gaan zoude. En zy dwongen hem,
zeggende, Blyft met ons, want het is by den avond, en de dag is gedaald. En hy ging in, om met haar te blyven. En het geschiedde, als hy met haar aanzat, nam hy het brood, en zegende het, en als hy het gebroken hadde, gaf hy 't haar. En haare oogen wierden geopent, en zy kenden hem: en hy quam weg uit haar gezichte.