Joannes XIX: 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25.
Alwaar zy hem kruisten, en met hem twee andere aan elke zyde eenen, en Jezus in het midden. En Pilatus schreef ook een opschrift, en zettede [dat] op het kruis: en daar was geschreven, Jezus de Nazarener, de Koning der Jooden. Dit opschrift dan lazen veele van de Jooden: want de plaatse, daar Jezus gekruist wierd, was naby de stad: en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks, [en] in het Latyn. De Overpriesters dan der Jooden zeiden tot Pilatus, En schryft niet, De Koning der Jooden: maar dat hy gezegt heeft, Ik ben de Koning der Jooden. Pilatus antwoordde, Dat ik geschreven hebbe, [dat] hebbe ik geschreven. De krygsknechten dan als zy Jezus gekruist hadden, namen zyne kleederen (en maakten vier deelen, voor elken krygsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheelyk geweeven. Zy dan zeiden tot malkanderen, Laat ons dien niet scheuren, maar laat ons daar over loten, wiens [die] zyn zal: op dat de Schrift vervuld worde, die zegt, Zy hebben myne kleederen onder haar verdeeld, en over myne kleedinge hebben zy het lot geworpen. Dit hebben dan de krygsknechten gedaan. En by het kruis van Jezus stonden zyne moeder, en zyne moeders zuster, Maria Klope [wyf,] en Maria Magdalena.