Lukas XXIII: 26, 27, 28, 29, 30, 31.
En als zy hem weg leidden, namen zy eenen Simon van Sirenen, komende van den akker, en leiden hem het kruise op, dat hy het achter Jezus droege. En een groote menigte van volk, en van vrouwen volgde hem: welke ook weenden en hem beklaagden. En Jezus hem tot haar keerende zeide, Gy dochters van Jeruzalem, en weend niet over my, maar weend over u zelven, en over uwe kinderen. Want ziet, daar komen dagen, in welke men zeggen zal, Zalig [zyn] de onvruchtbaare, en de buiken die niet gebaart en hebben, en de borsten die niet gezoogd en hebben. Als dan zullen zy beginnen te zeggen tot de bergen, Valt op ons: en tot de heuvelen, Bedekt ons. Want indien zy dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?